In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, ontving een Ziektewet-uitkering. Na een eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde het Uwv dat zij met de voor haar geselecteerde functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, en dat haar klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, waaronder het standpunt dat haar gynaecologische klachten niet correct waren beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten. De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.