ECLI:NL:CRVB:2016:4571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
15/4007 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering na medisch en arbeidskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als algemeen medewerker/chauffeur werkte, had zich ziek gemeld met rugklachten en vroeg een WIA-uitkering aan na het doorlopen van de wachttijd. Het Uwv weigerde de uitkering, omdat appellant meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen. Appellant ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en de uitkomst daarvan juist was. In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende zorgvuldig hadden gehandeld en dat de geduide functies passend waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/4007 WIA
Datum uitspraak: 30 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 mei 2015, 15/83 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als algemeen medewerker/chauffeur voor gemiddeld 36 uur per week. Zijn dienstverband is op 31 december 2011 beëindigd. Appellant heeft zich op 7 juni 2012, vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, ziek gemeld met rugklachten. Daarna is hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na het doorlopen van de wachttijd heeft appellant op 25 februari 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 12 mei 2014 vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundig onderzoek en arbeidskundig onderzoek bij besluit van
16 december 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Tegen het bestreden besluit heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld geen aanleiding te zien het medisch onderzoek onzorgvuldig, of de uitkomst daarvan onjuist te achten. Zij heeft voorts geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd waarom de zogenoemde signaleringen geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat in onvoldoende mate rekening is gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten en de klachten als gevolg van slapeloosheid. Voorts heeft hij aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn, omdat daarin zijn belastbaarheid wordt overschreden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest. De rapporten van de verzekeringsarts en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevatten deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige overwegingen over de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding.
4.1.1.
Over de rugklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de primaire verzekeringsarts rekening heeft gehouden met een beperkte rugbelastbaarheid waarbij is aangegeven dat appellant is aangewezen op werkzaamheden met fysiek lichte taken, waarin de mogelijkheid bestaat zijn houding nu en dan te wisselen. Volgens hem is er op basis van de beschikbare gegevens geen aanleiding het aangenomen belastbaarheidsprofiel aan te passen; er is sprake van chronische lage rugklachten bij matige facetartrose laag lumbaal, zonder neurologische problemen en met normale heupgewrichten. Er zijn geen aanwijzingen dat deze overwegingen onjuist zijn.
4.1.2.
Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport aangegeven dat er geen evidente aanwijzingen zijn voor cognitieve problemen en dat de geclaimde psychische klachten gezien moeten worden als een reactie op de ervaren klachten en psychosociale problematiek. Hij heeft het standpunt ingenomen dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren. Wat appellant naar voren heeft gebracht biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is.
4.1.3.
Op de door appellant in hoger beroep ingezonden informatie heeft het Uwv gereageerd door te stellen dat deze geen aanleiding geeft voor herziening van zijn standpunt. Dat beperkingen moeten worden aangenomen op het gebied van concentreren, veelvuldige deadlines, omgaan met conflicten en beroepsmatig autorijden heeft appellant niet onderbouwd met medische gegevens en de verzekeringsartsen hebben op die punten geen beperkingen vastgesteld. De verwijzing naar Indigo heeft plaatsgevonden 10 maanden na de datum in geding. Er is geen reden aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen.
4.2.
Ook wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven betreffende de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. In zijn rapporten van 16 december 2014 en 9 april 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijke en overtuigend gemotiveerd uiteengezet dat de functies passend zijn voor appellant. Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om aan de juistheid van dat standpunt te twijfelen.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I.G.A.H. Toma

UM