ECLI:NL:CRVB:2016:4564

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
14/4822 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de toekenning van een WGA-uitkering aan een werknemer, waarbij appellante, een werkgever, bezwaar maakte tegen de toekenning en stelde dat er sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) het beoordelingskader voor de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen niet correct had toegepast, maar besloot de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv een onjuist criterium heeft gehanteerd en dat er een meer dan geringe kans op herstel moet zijn. De Raad heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid een inschatting betreft van toekomstige ontwikkelingen van arbeidsbeperkingen en niet van het toekomstige verdienvermogen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het beoordelingskader.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk de aangevallen uitspraak bevestigd voor zover deze was aangevochten, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en C.P.J. Goorden als leden, in aanwezigheid van griffier I.G.A.H. Toma.

Uitspraak

14/4822 WIA
Datum uitspraak: 30 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
18 juli 2014, 13/3129 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.J. Schrover hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2016. Namens appellante is mr. Schrover verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan de (ex-)werknemer van appellante, [werknemer ] (werknemer), is bij besluit van
20 februari 2013 met ingang van 16 september 2012 een WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Aan appellante is bericht dat zij het financiële risico voor die uitkering draagt.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen die toekenning. Appellante is van oordeel dat er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA, zodat aan werknemer een IVA-uitkering op grond van artikel 47 van de Wet WIA had moeten worden toegekend.
1.3.
Bij besluit van 4 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt onder meer een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 juni 2013 ten grondslag.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv het door het Uwv zelf vastgestelde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” in het geheel niet heeft gevolgd. Daarom is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ontbeert het een draagkrachtige motivering. Om die reden wordt het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank ziet wel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, aangezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep met zijn tijdens de beroepsfase uitgebrachte rapporten van
19 september 2013, 11 november 2013 en 23 december 2013 voldoende gemotiveerd heeft dat er sprake is van een kans op herstel, zodat, mede gelet op de rechtspraak van de Raad, voldaan is aan het criterium van artikel 4 van de Wet WIA.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv een onjuist criterium heeft gehanteerd. Er dient niet sprake te zijn van een kans op gering herstel, maar op een meer dan geringe kans op herstel die leidt tot de situatie dat 20% van het maatmanloon verdiend kan worden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.2.
Ingevolge artikel 4 van de Wet WIA wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie, alsmede een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) acht hij het wenselijk dat het Uwv bij de beoordeling van de duurzaamheidsvraag eerdergenoemd beoordelingskader, dat het karakter heeft van een instructie voor de verzekeringsartsen, volgt bij het onderzoek naar de vraag of er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Het oordeel van de rechtbank dat met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, uitgebracht tijdens de beroepsfase, alsnog op juiste wijze toepassing is gegeven aan dat beoordelingskader, wordt onderschreven.
4.4.
Anders dan appellante stelt, betreft de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de in een Functionele Mogelijkhedenlijst opgenomen arbeidsbeperkingen (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0097), en geen beoordeling van het (toekomstige) verdienvermogen. Uitgaande van het beoordelingskader, en onder verwijzing naar het arbeidsverleden van werknemer en medische literatuur over de klachten van werknemer, is voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er ten tijde hier van belang een kans op herstel was. Ook de behandelend psychiater van werknemer, [De Graaf] , geeft in zijn brief van 12 november 2012 aan dat het wat betreft de prognose moeilijk is om een uitspraak te doen. Daarmee heeft deze psychiater een kans op herstel niet uitgesloten.
4.5.
Evenmin kunnen in de diverse brieven van de verzekeringsarts mr. J.T.J.A. Klijn, die door appellante zijn ingebracht, aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat er geen kans op herstel zou zijn. Zoals het Uwv terecht heeft overwogen is niet doorslaggevend welk scenario het meest waarschijnlijke is, maar of er sprake is van een meer dan geringe kans op herstel.
4.6.
Wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 leidt tot de slotsom dat de aangevallen dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I.G.A.H. Toma

RB