In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de toekenning van een WGA-uitkering aan een werknemer, waarbij appellante, een werkgever, bezwaar maakte tegen de toekenning en stelde dat er sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) het beoordelingskader voor de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen niet correct had toegepast, maar besloot de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv een onjuist criterium heeft gehanteerd en dat er een meer dan geringe kans op herstel moet zijn. De Raad heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid een inschatting betreft van toekomstige ontwikkelingen van arbeidsbeperkingen en niet van het toekomstige verdienvermogen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het beoordelingskader.
De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk de aangevallen uitspraak bevestigd voor zover deze was aangevochten, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en C.P.J. Goorden als leden, in aanwezigheid van griffier I.G.A.H. Toma.