ECLI:NL:CRVB:2016:4562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
13/6554 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel inzake zorgindicatie door CIZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 oktober 2013, waarin het beroep tegen een besluit van het CIZ werd behandeld. Het CIZ had op 8 maart 2012 aan appellante een indicatie verleend voor een zorgzwaartepakket (ZZP) VV08, geldig van 3 maart 2012 tot en met 2 maart 2027. Echter, bij een later besluit op 4 juli 2012 verklaarde het CIZ het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk, met het argument dat zij niet bevoegd was om additionele zorg bij een ZZP te indiceren. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit gegrond en vernietigde het, maar verklaarde het bezwaar tegen de oorspronkelijke indicatie ongegrond. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 25 november 2015 werd er overleg gepleegd tussen partijen en het Zorgkantoor om tot een duurzame oplossing te komen voor de zorgbehoefte van appellante. Na verdere correspondentie en een hervatting van het onderzoek op 19 oktober 2016, concludeerde de Raad dat het CIZ zich niet langer achter de inhoud van het bestreden besluit stelde. De Raad oordeelde dat het hoger beroep slaagde, het beroep gegrond was en dat zowel het bestreden besluit als de aangevallen uitspraak vernietigd dienden te worden. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat appellante op de eerder beschreven wijze geïndiceerd wordt.

Daarnaast werd CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.480,- bedragen, en moet CIZ het griffierecht van € 160,- vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 30 november 2016.

Uitspraak

13/6554 AWBZ
Datum uitspraak: 30 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
29 oktober 2013, 12/1736 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ (CIZ)

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. dr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2015. Namens appellante is [naam] verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt en T. Hoolsema. Het onderzoek ter zitting is geschorst ten behoeve van overleg tussen partijen in bijzijn van het Zorgkantoor om tot een duurzame oplossing te komen voor de zorgbehoefte van appellante.
CIZ heeft bij brief van 14 januari 2016 verslag gedaan van het overleg. Appellante heeft hierop bij brieven van 25 januari 2016, 24 april 2016 en 4 oktober 2016 gereageerd, waarbij zij nadere stukken heeft ingediend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 19 oktober 2016. Namens appellante is
[naam] verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 maart 2012 heeft CIZ op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aan appellante een indicatie verleend voor een zorgzwaartepakket (ZZP) VV08, voor de periode van 3 maart 2012 tot en met 2 maart 2027.
1.2.
Bij besluit van 4 juli 2012 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. CIZ heeft zich hierbij op het standpunt gesteld niet bevoegd te zijn om additionele zorg bij een ZZP te indiceren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over de vergoeding van proceskosten en het griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 8 maart 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 27 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:BZ2557) onder meer overwogen dat CIZ na 1 januari 2012 niet meer bevoegd is om meer zorg te indiceren dan is begrepen in een ZZP. Met CIZ is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar ongegrond in plaats van niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn ter zitting van de Raad overeengekomen dat de indicatie van CIZ zoals vervat in het besluit van 8 maart 2012 inhoudt dat aan appellante voor de periode van 3 maart 2012 tot en met 2 maart 2027 primair een indicatie wordt verleend voor een ZZP VV08 en subsidiair, indien en voor zover van belang ten behoeve van het verkrijgen van een persoonlijk assistentie budget en/of meer zorg als bedoeld in de Regeling zorgaanspraken AWBZ en/of de Regeling langdurige zorg, een indicatie voor een ZZP LG07.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat CIZ zich niet langer achter de inhoud van het bestreden besluit en het besluit van 8 maart 2012 stelt. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit, evenals de aangevallen uitspraak, dienen te worden vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en onder herroeping van het besluit van 8 maart 2012 bepalen dat appellante wordt geïndiceerd op de onder 4.1 omschreven wijze.
5. Aanleiding bestaat CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 992,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, op € 992,- in beroep en op € 496,- in hoger beroep, in totaal € 2.480,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 8 maart 2012 en bepaalt dat appellante wordt geïndiceerd op de onder 4.1 omschreven wijze;
  • veroordeelt CIZ in de proceskosten in bezwaar, beroep en in hoger beroep van appellante tot een bedrag van in totaal € 2.480,-;
  • bepaalt dat CIZ het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en M.F. Wagner en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) G.J. van Gendt

NW