ECLI:NL:CRVB:2016:4551
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing bijstandsaanvraag na melding hennepkwekerij
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving van 23 juni 2006 tot 31 mei 2013 bijstand, maar beëindigde deze op verzoek omdat zij ging samenwonen. Na de verbreking van haar relatie meldde zij zich op 21 januari 2014 opnieuw voor bijstand.
De sociale recherche ontving informatie dat appellante als verdachte was gehoord wegens overtreding van de Opiumwet. Hierop werd een onderzoek ingesteld naar haar financiële situatie, waarbij onder andere werd vastgesteld dat in haar huurwoning een hennepkwekerij was aangetroffen. Het college van burgemeester en wethouders van Beek weigerde haar aanvraag op basis van deze bevindingen, omdat appellante niet kon aantonen dat zij geen opbrengsten had ontvangen uit de hennepkwekerij.
De rechtbank bevestigde het besluit van het college, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet voldoende duidelijkheid had verschaft over haar financiële situatie en dat zij niet voldeed aan haar inlichtingenverplichting. De omstandigheid dat het Openbaar Ministerie geen vervolging instelde, had geen invloed op de beoordeling door de bestuursrechter. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.