Uitspraak
19 april 2016, 14/3911 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J. Dammingh, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie, die op 16 december 2013 een functie had toegekend aan de appellant. De appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de rechtbank de redelijke termijn van twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en beroep had overschreden, en dat de rechtbank ambtshalve had moeten beoordelen of deze termijn was overschreden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze geen schadevergoeding toekende en kende een schadevergoeding toe van € 500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn. De schadevergoeding werd verdeeld tussen de korpschef en de Staat der Nederlanden, waarbij de korpschef € 167,- en de Staat € 333,- moest betalen aan de appellant. Daarnaast werd de Staat veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 496,-. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de verplichting van de rechtbank om deze termijn te toetsen, ook als de appellant daar niet expliciet om vraagt.