ECLI:NL:CRVB:2016:444

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
14/6677 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na schending vertrouwelijkheid door ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die verwijtbaar werkloos was verklaard. Appellant, werkzaam bij de gemeente Drimmelen, had zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door vertrouwelijke documenten te bekijken en te printen zonder daartoe bevoegd te zijn. Dit leidde tot een disciplinaire maatregel en uiteindelijk tot ontslag. Het Uwv weigerde de WW-uitkering op basis van de verwijtbare werkloosheid, wat door de rechtbank werd bevestigd. Appellant betwistte de verwijtbaarheid en stelde dat hij te goeder trouw handelde, maar de rechtbank oordeelde dat hij zich niet aan de regels had gehouden en dat er geen persoonlijke omstandigheden waren die de dringende reden voor ontslag zouden wegnemen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant met zijn gedragingen een objectief dringende reden had gegeven voor beëindiging van zijn dienstbetrekking. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de WW-uitkering had geweigerd, omdat appellant in overwegende mate verantwoordelijk was voor zijn werkloosheid.

Uitspraak

14/6677 WW, 14/6678 WW
Datum uitspraak: 20 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 oktober 2014, 14/2673, 14/222 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Meijer hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv nadere stukken ingediend.
Namens het college heeft mr. V.L.S. van Cruijningen, advocaat, een zienswijze ingediend en desgevraagd nadere stukken ingediend.
Vervolgens hebben appellant en het college bij verschillende brieven over en weer op elkaars standpunten gereageerd en nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J. Roose. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. M.P.W.M. Wiertz en J.B.L.C.L. Snoek. Namens het college zijn verschenen
mr. Van Cruijningen, drs. C. Smits en J.R.A.M. Dierckx. Als getuige is gehoord
[naam getuige] .

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1979 werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) de gemeente Drimmelen. Tot 1 januari 2007 was appellant werkzaam als [naam functie 1] . Na die datum is appellant te werk gesteld als medewerker [naam functie 2] .
1.2.
Bij besluit van 10 november 2005 is appellant een disciplinaire maatregel opgelegd, omdat hij zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door een verklaring af te leggen, die kennelijk bewust en uitdrukkelijk in strijd was met de waarheid. Ook is appellant erop gewezen dat als hij zich opnieuw schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim of enig ander ernstig plichtsverzuim, het opleggen van een strafontslag “in beginsel aangenomen zal zijn”.
1.3.
In 2007 werd het college geconfronteerd met het lekken van informatie aan de regionale pers. Naar aanleiding hiervan heeft het college Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten en later ook CAPRA Advocaten en adviseurs ingeschakeld om een onderzoek in te stellen. Deze onderzoeken leverden geen uitsluitsel op over de vraag wie verantwoordelijk was voor het lekken. Uit een gesprekverslag van mr. Van Cruijningen van CAPRA Advocaten, ondertekend door appellant op 13 mei 2008, blijkt dat appellant vanaf 2008 niet meer in aanraking mag komen met vertrouwelijke post. In een brief van 26 september 2008 heeft het college appellant bericht dat verdenkingen van lekken door appellant blijven bestaan en dat appellant hiermee rekening moet houden en al zijn handelingen binnen de gemeente Drimmelen goed moet overzien en dat in het licht van zijn functioneren de organisatie zijn handelen nauwlettend zal volgen.
1.4.
Uit een verslag van een structureel overleg tussen appellant en zijn leidinggevenden op 22 maart 2011 blijkt dat appellant, vanwege het maken van teveel fouten bij het in- en uitboeken van documenten, niet langer alle werkzaamheden als medewerker [naam functie 2] mocht uitoefenen, maar zich alleen nog bezig mocht houden met archiefwerkzaamheden met betrekking tot bouwdossiers, abonnementenbeheer en werkzaamheden uitgaande post.
1.5.
Begin 2012 zijn er opnieuw signalen binnengekomen over het lekken van vertrouwelijke informatie aan de regionale media. Het college heeft opdracht gegeven aan Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. om hiernaar een onderzoek in te stellen. Vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek heeft het college appellant bij brief van 21 februari 2012 bericht dat er sterke aanwijzingen zijn dat appellant vertrouwelijke informatie heeft gelekt aan de pers. Aan appellant is de keuze geboden om de eer aan zichzelf te houden en de volgende dag zelf ontslag te nemen.
1.6.
Appellant heeft geen ontslag genomen. Bij besluit van 22 februari 2012 is appellant met onmiddellijke ingang geschorst en is hem de toegang tot de kantoren, werkplaatsen en andere arbeidsterreinen ontzegd.
1.7.
Hoffmann heeft onderzoek uitgevoerd op het computernetwerk, waardoor de computerhandelingen van appellant achteraf inzichtelijk zijn geworden. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een definitief rapport van 27 maart 2012 (rapport Hoffmann). Hierin is geconcludeerd dat van vijf van zeven eerdere incidenten, waarbij vertrouwelijke informatie is gelekt naar derden, is vastgesteld dat poststukken die daarop betrekking hebben vanuit het account van appellant zijn afgedrukt. Dit account was bij appellant in gebruik en het is zeer aannemelijk geacht dat die documenten door appellant werden geprint. Het betreffen in alle gevallen documenten die appellant niet hoefde te openen, in te zien en/of te printen voor de uitoefening van zijn functie. Tijdens dit onderzoek kon niet worden vastgesteld wie daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het verstrekken van informatie aan derden. Verder is geconcludeerd dat onder het account van appellant zeventien vertrouwelijke documenten zijn geprint, die betrekking hebben op correspondentie tussen de gemeente Drimmelen en ambtenaren. Die documenten hadden, vanuit de functie van appellant bezien, niet beroepsmatig door hem ingekeken dan wel geprint dienen te worden. Gezien de inhoud van die documenten heeft appellant hiermee waarschijnlijk ook in ernstige mate de privacy geschonden van de betreffende ambtenaren.
1.8.
Bij brief van 3 april 2012, onder toezending van het rapport Hoffmann, heeft het college appellant bericht dat hij voornemens is over te gaan tot strafontslag van appellant. Ter toelichting van dit voornemen staat onder meer vermeld:
“Gelet op de inhoud van het rapport (CRvB: Hoffmann) is naar ons oordeel voldoende komen vast te staan dat u zich schuldig hebt gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim door zonder functionele noodzaak bij herhaling informatie die naar zijn aard vertrouwelijk was in te zien, af te drukken en/of ter beschikking te stellen aan de regionale pers, in het bijzonder [naam krant] . (…)
Wij vinden de hiervoor bedoelde gedragingen zo ernstig, dat het noodzakelijkerwijs in u te stellen vertrouwen daardoor volledig is komen te ontbreken. Wij beschouwen zowel het bij herhaling zonder functionele noodzaak raadplegen en afdrukken van vertrouwelijke informatie als elk incidenteel geval van lekken van dergelijke informatie naar de pers als strafontslagwaardig, hetgeen temeer geldt wanneer deze gedragingen in onderlinge samenhang worden bezien. Voor wat betreft de vertrouwelijke informatie over collega-ambtenaren geldt dat hun privacy op ontoelaatbare wijze is geschonden, terwijl door de publicatie van gevoelige informatie niet alleen individuele belangen zijn geschaad, maar ook schade is toegebracht aan de geloofwaardigheid van het vertrouwen in de lokale overheid. De politieke uitstralingseffecten en de mogelijke financiële schade voor de gemeente komen daar nog eens bij.
Wij nemen bij de beoogde straftoemeting in aanmerking dat u eerder disciplinair bent gestraft in verband met het vertonen van niet integer gedrag. In het bijzonder betrekken wij in onze overwegingen dat u bij besluit van 10 november 2005 bent gewaarschuwd voor het feit dat een eventueel hernieuwd ernstig plichtsverzuim in uw geval zou leiden tot ontslag. Ook vinden wij het van wezenlijk belang dat u in verband met eerdere vermoedens inzake mogelijk door u gepleegd plichtsverzuim en daarmee samenhangende twijfels ten aanzien van uw integriteit uit uw functie bent ontheven. U bent nadrukkelijk in beeld geweest als mogelijke bron van eerdere publicaties van vertrouwelijke gegevens en weet uit dien hoofde als geen ander hoe gevoelig dat ligt, wat u vooral niet moet doen om de verdenking op u te laden en welke problemen u veroorzaakt wanneer u dat nalaat. U bent daardoor namelijk een terdege gewaarschuwd man en had u verre moeten houden van alles wat maar de minste schijn van onbetrouwbaarheid zou kunnen opleveren. Dat u dat overduidelijk niet hebt gedaan is u daardoor des te zwaarder aan te rekenen.”
Alvorens tot strafontslag over te gaan, heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld om zich ter zake van het hem ten laste gelegde plichtsverzuim op 11 april 2012 mondeling of op uiterlijk 10 april 2012 schriftelijk te verantwoorden.
1.9.
Bij brief van 20 april 2012 heeft appellant het college gevraagd of de bereidheid bestaat om te bezien of er op andere gronden dan een strafontslag gekomen zou kunnen worden tot een beëindiging van het dienstverband van appellant. Vervolgens zijn partijen in overleg gegaan over de termen waaronder het dienstverband van appellant zou worden beëindigd.
1.10.
Op 7 juni 2012 hebben appellant en het college een vaststellingsovereenkomst getekend, waarmee appellant met ingang van 1 juni 2012 op eigen verzoek ontslag is verleend. Dit ontslag is bij ontslagbesluit van 11 juni 2012 bevestigd.
1.11.
Op 18 juni 2012 heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
1.12.
Bij besluit van 23 augustus 2012 heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van
1 juni 2012 weliswaar recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet tot uitbetaling komt, omdat appellant verwijtbaar werkloos is.
1.13.
Nadat een eerdere beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 23 augustus 2012 bij uitspraak van de rechtbank van 25 juni 2013 was vernietigd wegens een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek, heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 17 maart 2014 (bestreden besluit) wederom ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar onder meer de in het rapport Hoffmann vermelde handelingen, in het bijzonder het inzien en afdrukken van het document [naam document] op [datum 1] en [datum 2] , heeft het Uwv geconcludeerd dat er sprake is van een dringende reden om tot beëindiging te komen van de dienstbetrekking via een strafontslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep nog van belang - het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank als volgt overwogen.
2.1.
In geschil is of het Uwv op goede gronden heeft gesteld dat er sprake is van verwijtbare werkloosheid. In dit verband wordt appellant verweten dat hij vertrouwelijke documenten heeft ingezien en/of geprint waartoe hij niet bevoegd was en dat hij vertrouwelijke informatie heeft gelekt naar de pers.
2.2.
Uit het rapport Hoffmann blijkt duidelijk dat vanaf de computer van appellant vertrouwelijke documenten en documenten die naar hun aard vertrouwelijk zijn
(privé-gerelateerde correspondentie tussen de gemeente en individuele ambtenaren) zijn ingezien en geprint. Dit wordt ook niet betwist. Appellant heeft echter betwist dat hij degene is geweest die de documenten heeft ingezien. Verder heeft appellant aangevoerd dat als hij die documenten heeft ingezien/geprint, dit in de uitoefening van zijn functie was.
2.3.
De stelling dat appellant niet degene is geweest die vertrouwelijke documenten heeft ingezien en geprint, heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant gedurende langere periode vertrouwelijke stukken heeft ingezien waar hij beroepsmatig niets mee te maken had. Niet is uit te sluiten dat appellant incidenteel op verzoek van een collega stukken heeft moeten inzien/printen, maar de rechtbank acht het niet aannemelijk dat dit ook zou gelden voor privé-gerelateerde stukken tussen individuele ambtenaren en de gemeente. Gelet op de brief van 26 september 2008 had appellant zich daar verre van moeten houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant zich hiermee schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim.
2.4.
Hoewel er een opmerkelijk verband bestaat tussen (het tijdstip en de onderwerpen van) door appellant geraadpleegde en/of geprinte vertrouwelijke documenten en publicaties in de pers, heeft de rechtbank dit verband onvoldoende geacht om te concluderen dat appellant die informatie heeft gelekt.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is het plichtsverzuim een dringende reden voor ontslag. Niet is gebleken van (persoonlijke) omstandigheden die de dringendheid van de ontslagreden wegnemen. Er is ook geen sprake van een te traag handelingstempo van het college, waardoor er subjectief gezien geen sprake was van een dringende reden. Het Uwv heeft terecht aangenomen dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden en terecht blijvend geheel geweigerd hem een WW-uitkering uit te betalen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank betwist dat hij zich door het inzien/printen van vertrouwelijke documenten schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Volgens appellant kon hij op velerlei manieren te goeder trouw allerlei vertrouwelijke post openen, zonder dat hij zich daarvan bewust was. Verder heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij nimmer post of documenten heeft uitgeprint, zonder dat dat voor zijn werk noodzakelijk was.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Het college heeft zich geschaard achter het standpunt van het Uwv.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. In artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW weigert het Uwv de uitkering blijvend geheel ter zake van het niet nakomen door de werknemer van de verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
4.2.
Voor het aannemen van verwijtbare werkloosheid als omschreven in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is in het geval van een ambtelijke arbeidsverhouding niet nodig dat de werkgever strafontslag heeft verleend. Ook als een werkgever tot het verlenen van eervol ontslag heeft besloten kan aan de ontstane werkloosheid een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag liggen. Of sprake is van zo’n dringende reden moet worden beoordeeld volgens de maatstaven van het arbeidsovereenkomstenrecht (zie bijvoorbeeld CRvB 24 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8359).
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat appellant vanaf maart 2011 geen vertrouwelijke stukken meer mocht inzien. Mede gelet op de incidenten in 2005 en 2008, zoals weergegeven in 1.2 en 1.3, en zoals ook nader uiteengezet in de brief van het college van 3 april 2012 (zie onder 1.8), was appellant een terdege gewaarschuwd man en diende hij zich verre te houden van alles wat maar de minste schijn van onbetrouwbaarheid zou kunnen opleveren.
4.4.
In hoger beroep is niet langer in geschil dat appellant via zijn account op de computer in beginsel onbeperkt toegang kon krijgen tot vertrouwelijke documenten. In hoger beroep heeft appellant zich met name op het standpunt gesteld dat hij dit niet onbevoegdelijk heeft gedaan.
4.5.
Appellant heeft dit, ook in hoger beroep, niet aannemelijk gemaakt. Zo valt niet in te zien waarom appellant privé gerelateerde stukken tussen individuele ambtenaren en de gemeente zou moeten inzien en/of printen. Het gaat evident om vertrouwelijke stukken, waarvan vaststaat dat appellant deze niet geacht werd in te zien en waar appellant ook gezien de onderlinge taakverdeling op de afdeling niets mee te maken had. Tegen die achtergrond is de stelling dat hij deze stukken op verzoek van anderen zou hebben geprint onvoldoende gespecificeerd en gehoord de toelichting van drs. Smits bij de werkwijze binnen de gemeente niet aannemelijk. Appellant heeft in dit verband geen namen kunnen noemen van degenen die de daartoe strekkende verzoeken tot hem zouden hebben gericht.
4.6.
Wat betreft poststuk [naam document] , de brief die is gelekt naar de pers, staat vast dat met het account van appellant dit poststuk op [datum 1] en op [datum 2] meerdere keren is geopend en op [datum 1] ook is geprint. Zelfs als appellant er in eerste instantie niet op bedacht was dat het een vertrouwelijk stuk betrof, dan had dit hem na de eerste keer openen duidelijk moeten zijn. De stelling, dat hij op maandagmiddag [datum 1] van 13.30 uur tot 15.30 in bespreking is geweest met de heer [naam getuige] en dit stuk daarom niet kan hebben ingezien en geprint, heeft appellant niet waar kunnen maken. Ter zitting heeft de heer [naam getuige] weliswaar verklaard dat hij volgens zijn agenda die maandagmiddag bij appellant is geweest voor overleg, maar kon hij niet precies meer herinneren tot hoe laat dit gesprek heeft geduurd. Volgens de eigen verklaring van appellant ter zitting is het mogelijk dat hij die middag om 14.46 uur weer achter zijn bureau zat, op het moment dat blijkens snapshot [nummer] in bijlage [bijlage] bij het rapport Hoffmann zijn account in Corsa weer werd geopend, waarna poststuk [naam document] vanuit zijn account meermalen is geopend en uiteindelijk om 16.28 uur is geprint. Bovendien heeft appellant ditzelfde stuk op [datum 2] weer meerdere malen ingezien, hetgeen appellant niet heeft betwist.
4.7.
Appellant heeft nog gesteld dat het college het voorgenomen ontslag op staande voet had gebaseerd op onvoldoende onderzoek, omdat noch door Hoffmann bedrijfsrecherche noch door het college hoor en wederhoor had plaatsgevonden, zodat het ontslag op staande voet in die omstandigheden niet op zijn plaats zou zijn geweest. Appellant heeft er evenwel zelf voor gekozen om een minnelijke regeling met het college te treffen en heeft zodoende zelf verder afgezien van hoor en wederhoor. Daarnaast dient het Uwv een eigen beoordeling te maken over de vraag of aan de ontstane werkloosheid een dringende reden ten grondslag heeft gelegen (zie 4.2). Appellant heeft niet toegelicht welke gevolgen zijn hiervoor weergegeven stelling zou moeten hebben voor de besluitvorming van het Uwv. In dit verband is appellant immers, in bezwaar, beroep en in hoger beroep, uitgebreid in de gelegenheid geweest zijn standpunten nader toe te lichten.
4.8.
Met de rechtbank wordt daarom geconcludeerd dat appellant met het herhaaldelijk inzien en/of printen van vertrouwelijke documenten zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die voor het college een objectief dringende reden opleverde om een einde te maken aan zijn dienstbetrekking.
4.9.
Niet in geschil is het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een te traag handelingstempo van het college, waardoor gezegd zou moeten worden dat er subjectief geen sprake was van een dringende reden. Niet is gebleken van persoonlijke omstandigheden van appellant die meebrengen dat van een arbeidsrechtelijke dringende reden geen sprake is. Het oordeel van de rechtbank dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden, is juist. Er is geen grond om te oordelen dat het niet nakomen van de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen appellant niet in overwegende mate kan worden verweten. Gelet hierop is de WW-uitkering terecht blijvend en geheel geweigerd.
4.10.
Uit 4.3 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente niet mogelijk, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) V. van Rij

UM