ECLI:NL:CRVB:2016:4355
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een beroep dat is ingesteld door de gemachtigde van wijlen [naam 1] tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering te weigeren. De rechtbank had het beroep van [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard omdat niet was voldaan aan het verzoek om een verklaring van erfrecht over te leggen, waardoor onduidelijk bleef wie de erfgenamen waren en of zij de procedure wilden voortzetten.
De gemachtigde heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het onderzoek heeft gesloten zonder de verklaring van erfrecht af te wachten. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank niet voldoende heeft gewaarschuwd voor de mogelijkheid van niet-ontvankelijkheid en dat de rechtbank gehouden was om in de Staatscourant aan te kondigen dat er onbekende belanghebbenden waren. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet aan deze verplichting heeft voldaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam voor hernieuwde behandeling. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 496,-. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift.