ECLI:NL:CRVB:2016:4355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
16/97 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een beroep dat is ingesteld door de gemachtigde van wijlen [naam 1] tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering te weigeren. De rechtbank had het beroep van [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard omdat niet was voldaan aan het verzoek om een verklaring van erfrecht over te leggen, waardoor onduidelijk bleef wie de erfgenamen waren en of zij de procedure wilden voortzetten.

De gemachtigde heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het onderzoek heeft gesloten zonder de verklaring van erfrecht af te wachten. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank niet voldoende heeft gewaarschuwd voor de mogelijkheid van niet-ontvankelijkheid en dat de rechtbank gehouden was om in de Staatscourant aan te kondigen dat er onbekende belanghebbenden waren. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet aan deze verplichting heeft voldaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam voor hernieuwde behandeling. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 496,-. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 november 2016
16/97 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2015, 14/6852 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Mr. L.E. Gilden (gemachtigde) heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Gemachtigde heeft vragen van de Raad beantwoord.

OVERWEGINGEN

1.1.
Namens wijlen [naam 1] heeft gemachtigde beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar (bestreden besluit) van het Uwv van 3 september 2014, waarbij het bezwaar tegen het besluit van het Uwv van 31 maart 2014 tot weigering van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ongegrond is verklaard.
1.2.
Gemachtigde heeft de rechtbank bij brief van 27 juli 2015 bericht dat [naam 1] op 10 juni 2015 is overleden. Gemachtigde heeft de rechtbank tevens geïnformeerd dat de erfgenamen de procedure wensen voort te zetten en dat zij haar daartoe een machtiging hebben verleend. De machtiging is ondertekend door [naam 2] , weduwe van [naam 1] .
2. De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel gemachtigde daartoe gedurende geruime tijd in de gelegenheid is gesteld, ook ter zitting nog altijd niet is voldaan aan het verzoek van de rechtbank een verklaring van erfrecht over te leggen. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld of, en zo ja wie de erfgenamen van [naam 1] zijn, of deze erfgenamen de procedure wensen voort te zetten en of zij (gezamenlijk) de gemachtigde opdracht hebben gegeven dit namens hen te doen.
3. In het hoger beroepschrift heeft gemachtigde gesteld dat appellante zich niet met de uitspraak van de rechtbank kan verenigen omdat zij van mening is dat de rechtbank ten onrechte tot sluiting van het onderzoek is overgegaan zonder de verklaring van erfrecht af te wachten. Appellante heeft er in dat verband op gewezen dat de rechtbank voorafgaande aan de zitting niet kenbaar heeft gemaakt dat de verklaring uiterlijk ter zitting door de rechtbank moest zijn ontvangen en dat anders het beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gemachtigde is door appellante gemachtigd de erven van [naam 1] te vertegenwoordigen in de voort te zetten procedure tegen het bestreden besluit. Door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft de rechtbank er blijk van gegeven geen betekenis te hechten aan deze machtiging, in die zin dat de rechtbank het beroep niet heeft behandeld omdat onduidelijk was wie de erven waren en of appellante in opdracht van alle erfgenamen heeft gehandeld. Aangezien die onduidelijkheid ook nu nog bestaat is het aangewezen appellante aan te merken als degene die belang heeft bij een uitspraak van de Raad over de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep is tijdig namens appellante ingesteld en daarom ontvankelijk.
4.2.
Om vast te kunnen stellen wie de belanghebbenden zijn bij de beoordeling van het bestreden besluit en of appellante bevoegd was gemachtigde te machtigen de erven van [naam 1] te vertegenwoordigen of dat zij van de erven zelf een machtiging nodig had, heeft de rechtbank op goede gronden aan appellante verzocht een verklaring van erfrecht over te leggen. Uit de tussen gemachtigde en de rechtbank gewisselde stukken blijkt dat de rechtbank gemachtigde bij brief van 28 juli 2015 heeft verzocht binnen twee weken na de datum van verzending van de brief een verklaring van erfrecht over te leggen. In reactie op deze brief heeft gemachtigde de rechtbank geïnformeerd dat een verklaring van erfrecht is aangevraagd, maar nog niet beschikbaar is, zodat het niet mogelijk is de verklaring binnen de gestelde termijn toe te zenden. Naar aanleiding van de uitnodiging voor de zitting op 23 november 2015 heeft gemachtigde de rechtbank geïnformeerd dat nog niet duidelijk is wie de erfgenaam is/erfgenamen zijn en de rechtbank verzocht de procedure aan te houden. De rechtbank heeft gemachtigde op 17 november 2015 telefonisch bericht dat het verzoek om aanhouding van de behandeling van de beroepszaak wordt afgewezen. Bij brief van 18 november 2015 is gemachtigde de inhoud van het telefoongesprek van 17 november 2015 bevestigd.
4.3.
De brief van 28 juli 2015 bevat niet de waarschuwing dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als niet aan dit verzoek zou worden voldaan. Nadien heeft de rechtbank appellante niet meer schriftelijk om een verklaring van erfrecht verzocht, noch gewezen op het risico van een niet-ontvankelijkverklaring. Ter zitting bij de rechtbank heeft gemachtigde slechts toegelicht waarom de verklaring van erfrecht nog niet was verkregen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat een dergelijke waarschuwing achterwege is gebleven. Dit is in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2013. Naar vaste rechtspraak staat het ontbreken van een waarschuwing eraan in de weg dat een
niet-ontvankelijkverklaring wordt uitgesproken (zie onder meer de uitspraak van 1 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1253).
4.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter, indien hij vermoedt dat er onbekende belanghebbenden zijn, in de Staatscourant doen aankondigen dat een zaak bij hem aanhangig is. Nu gemachtigde de rechtbank heeft geïnformeerd dat de notaris haar had bericht dat niet duidelijk is wie de erfgenaam is/erfgenamen zijn, viel niet uit te sluiten dat er onbekende belanghebbenden waren. Dit betekent dat de rechtbank gehouden was in de Staatscourant te doen aankondigen dat de zaak bij haar aanhangig was en ter zitting zou worden behandeld (zie onder meer de uitspraak van 15 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK9675). Niet gebleken is dat de rechtbank hieraan heeft voldaan.
4.5.
Ook overigens is niet van een reden voor niet-ontvankelijkheid gebleken. Het beroep bij de rechtbank is dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
5. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De Raad is van oordeel dat de zaak hernieuwde behandeling door de rechtbank behoeft en ziet daarom aanleiding de zaak terug te wijzen naar de rechtbank Rotterdam.
6. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze worden begroot op € 496,- wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 496,-;
- bepaalt dat het betaalde griffierecht van € 124,- door de griffier van de Centrale Raad van Beroep aan appellante wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M.D.F. de Moor
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

NK