ECLI:NL:CRVB:2010:BK9675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5385 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de erven van een overleden betrokkene tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem inzake niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van een overleden betrokkene tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had op de voorgeschreven wijze aan onbekende belanghebbenden aangekondigd dat de zaak aanhangig was en ter zitting zou worden behandeld. De erven hebben zich echter niet als belanghebbenden gemeld, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen erfgenamen waren die de betrokkene als partij in het geding hebben opgevolgd. De Raad bevestigt dat de appellante, de dochter van de betrokkene, zich vanaf het moment van overlijden had kunnen melden, maar dit om haar moverende redenen niet heeft gedaan. Hierdoor blijft het risico voor haar rekening. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is gedaan op 15 januari 2010.

Uitspraak

07/5385 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven van [betrokkene] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 augustus 2007, 06/1470 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens de erven van wijlen [betrokkene] heeft mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede, hoger beroep ingesteld.
Bij schrijven van 8 januari 2008 heeft H.H. van Braak, werkzaam bij Van Braak Accountants te Scherpenzeel, zich als opvolgend gemachtigde van de erven gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2009. [naam dochter van betrokkene], dochter van betrokkene is verschenen, bijgestaan door J. de Vries, werkzaam bij Van Braak Accountants. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
II. OVERWEGINGEN
1. In 2002 heeft het Uwv meerdere besluiten naar wijlen [betrokkene] (hierna: betrokkene) doen uitgaan.
2. De hiertegen aangetekende bezwaren zijn bij besluit van 1 februari 2006 ongegrond verklaard.
3. Bij schrijven van 12 maart 2006 is namens betrokkene door mr. Frerix beroep ingesteld.
4.1. Betrokkene is 28 juni 2006 failliet verklaard, met benoeming van mr. J.J. van der Meijden, advocaat te Culemborg, tot curator. Op 3 juli 2006 is betrokkene overleden.
4.2. Op basis van artikel 8:22 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 27, derde lid, van de Faillissementswet heeft de rechtbank de curator bij brief van 4 oktober 2006 in de gelegenheid gesteld het beroep over te nemen. Op deze brief is, ook na rappèl, geen antwoord van de curator gekomen.
4.3. Bij brief van 7 maart 2007 heeft de rechtbank de curator nogmaals benaderd met de vraag of er erfgenamen zijn, of er een verklaring van erfrecht opgemaakt is en of de eventuele erfgenamen de erfenis hebben verworpen of aanvaard.
4.4. Bij brieven van 26 maart 2007 heeft de rechtbank dezelfde vraagstelling naar mr. Frerix en het Uwv gezonden.
4.5. Ook op deze vragen heeft de rechtbank geen reactie ontvangen.
4.6. Ingevolge het gestelde in artikel 8:26, tweede lid, van de Awb heeft de rechtbank op 12 juni 2007 in de Staatscourant doen aankondigen dat het geding op 10 juli 2007 ter zitting behandeld zal worden en belanghebbenden gevraagd zich te melden.
4.7. Ter zitting is enkel de vertegenwoordiger van het Uwv verschenen. Mr. Frerix had vooraf haar afwezigheid aangekondigd.
4.8. De rechtbank heeft vervolgens in de aangevallen uitspraak neergelegd dat niet gebleken is dat er erfgenamen zijn die betrokkene als partij in het geding zijn opgevolgd. Dit betekent dat het belang bij voortzetting van het geding is komen te vervallen. De rechtbank heeft het beroep daarop niet-ontvankelijk verklaard.
5.1. Bij schrijven van 12 september 2007 heeft mr. Frerix ten behoeve van de erfgenamen hoger beroep ingesteld.
5.2. Bij brief van 8 januari 2008 heeft H.H. van Braak de Raad meegedeeld dat hij als belangenbehartiger van de erfgenamen zal optreden en dat hij de zaak als gemachtigde wil voortzetten. Naar zijn mening is er wel degelijk een ontvankelijke belanghebbende, te weten de dochter van betrokkene [naam dochter van betrokkene].
5.3. In het verweerschrift heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat de rechtbank al het mogelijke heeft gedaan om erachter te komen of er sprake is van erfgenamen die betrokkene als partij zijn opgevolgd. Uit hetgeen nu naar voren wordt gebracht is op geen enkele wijze komen vast te staan dat er op 3 augustus 2007, de datum van de aangevallen uitspraak, sprake was van erfgenamen.
5.4. Op 21 april 2009 is aan partijen de kennisgeving van de behandeling ter zitting op 5 juni 2009 verzonden.
5.5. Ter zitting van de Raad heeft [naam dochter van betrokkene] een akte van de rechtbank Arnhem overlegd strekkende tot aanvaarding op 3 juni 2009 van de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
6.1. De Raad oordeelt als volgt
6.2. Uit het hiervoor geschetste procesverloop blijkt dat het hoger beroep is ingesteld door een belanghebbende, in de persoon van de dochter van betrokkene. Het hoger beroep is daarom ontvankelijk.
6.3. De Raad overweegt dat de rechtbank op de in artikel 8:26, tweede lid, van de Awb voorgeschreven wijze aan haar onbekende belanghebbenden heeft doen aankondigen dat de zaak bij haar aanhangig was en ter zitting zou worden behandeld. Toen zich daarop bij haar geen belanghebbende heeft gemeld, heeft zij het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6.4. De Raad ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om over de ontvankelijkheid in beroep thans anders te oordelen. Vanaf het moment van overlijden van betrokkene had appellante zich als belanghebbende kunnen melden. Het feit dat zij dat om haar moverende redenen niet heeft gedaan, niet heeft gereageerd op de aankondiging van de rechtbank en er aldus voor heeft gekozen de gestelde termijn ongebruikt te laten verstrijken dient voor haar risico te blijven.
6.5. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR