ECLI:NL:CRVB:2013:1253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
13-983 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.H. Beishuizen, had beroep ingesteld tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost. De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het griffierecht te laat had betaald. De rechtbank stelde dat de griffier de appellant had aangemaand om het verschuldigde griffierecht te voldoen en dat hij was gewaarschuwd dat bij uitblijven van betaling het beroep niet-ontvankelijk verklaard kon worden. De appellant betwistte echter dat deze waarschuwing in de aanmaning was opgenomen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aanmaning inderdaad niet de noodzakelijke waarschuwing bevatte, wat in strijd was met artikel 10, eerste lid, van de Proceskostenregeling bestuursrecht 2010. De Raad concludeerde dat het ontbreken van deze waarschuwing een niet-ontvankelijkverklaring in de weg staat, zoals eerder is vastgesteld in vaste rechtspraak. Hierdoor was de eerdere uitspraak van de rechtbank onterecht en diende het hoger beroep van de appellant te slagen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Oost-Brabant voor inhoudelijke behandeling. Tevens werd het bestuur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant in hoger beroep, die zijn begroot op € 472, en het griffierecht van € 239 dat de appellant had betaald in hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
13/983 AW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2013, 12/3528 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Dagelijks Bestuur van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. Beishuizen hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.A. Heezemans.

OVERWEGINGEN

1.
Op 13 september 2012 heeft het bestuur ten aanzien van appellant een besluit op bezwaar genomen. Hiertegen heeft de gemachtigde van appellant op 1 november 2012 beroep ingesteld bij de toenmalige rechtbank 's‑Hertogenbosch, waarvoor de rechtbank Oost-Brabant in de plaats is getreden.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het te laat betalen van het griffierecht. Zij overwoog dat de griffier appellant bij aangetekende brief gedagtekend 10 januari 2013 heeft aangemaand om het verschuldigde griffierecht alsnog te voldoen. Daarbij is appellant erop gewezen dat bij het uitblijven van betaling van het griffierecht het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Appellant erkent deze brief te hebben ontvangen, maar heeft desondanks aan dit verzoek niet tijdig gevolg gegeven. De omstandigheid dat appellant het griffierecht aanvankelijk aan de verkeerde rechtbank heeft betaald, en in eerste instantie naar eigen zeggen te weinig griffierecht heeft betaald, leidt niet tot het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest, aldus de rechtbank.
3.
In hoger beroep heeft appellant onder meer aangevoerd dat de rechtbank hem er in de aanmaning niet op heeft gewezen dat bij het uitblijven van tijdige betaling niet-ontvankelijkverklaring zou kunnen volgen.
4.
Deze beroepsgrond treft doel. Van de zijde van de rechtbank is aangegeven dat kopieën van de aanvankelijke nota voor het griffierecht en van de aanmaning om dit recht alsnog te betalen niet meer kunnen worden overgelegd. Appellant heeft een aan zijn gemachtigde gerichte aanmaning overgelegd met de datum 4 januari 2013. Aan te nemen valt dat dit het geschrift is dat, blijkens een zich bij de stukken van de rechtbank bevindend verzendbewijs, op 10 januari 2013 ter aangetekende verzending is aangeboden. In deze aanmaning is appellant verzocht en voor zover nodig gesommeerd om het (nog) verschuldigde bedrag aan griffierecht binnen 14 dagen na dagtekening over te maken. De aanmaning bevat echter niet de waarschuwing dat het beroep anders niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat zo'n waarschuwing achterwege is gebleven. Dit is in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2010. Naar vaste rechtspraak staat het ontbreken van de waarschuwing eraan in de weg dat een niet-ontvankelijkverklaring wordt uitgesproken (CRvB 5 december 2001, LJN AD8378, en CRvB 9 augustus 2005, LJN AU1248).
5.
Ook overigens is niet van een reden voor niet-ontvankelijkheid gebleken. Het beroep bij de rechtbank is dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
6.
Dit betekent dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Raad is van oordeel dat de zaak inhoudelijke behandeling door de rechtbank behoeft. Gelet op de artikelen 8:115 en 8:116 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient daarom terugwijzing naar de rechtbank plaats te vinden.
7.
Het bestuur heeft zich achter de aangevallen uitspraak van de rechtbank geschaard. Gelet hierop is er aanleiding om het bestuur met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze worden begroot op € 472, wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant;
  • bepaalt dat het bestuur aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 239, vergoedt;
  • veroordeelt het bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 472,-.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2013.
(getekend) R. Kooper
(getekend) S.K. Dekker

RH