In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2016 een verzoek om wraking afgewezen. Verzoekster had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2015, in een geschil met het college van burgemeester en wethouders van Katwijk. Tijdens de zitting op 8 september 2016 heeft verzoekster verzocht om wraking van de rechters mr.drs. M.T. Boerlage en mr. J.N.A. Bootsma, die de zaak behandelden. Op 14 oktober 2016 werd verzoekster geïnformeerd dat haar wrakingsverzoek op 24 oktober 2016 zou worden behandeld door een wrakingskamer bestaande uit mr. M. Greebe, mr. M. Hillen en mr. G.M.G. Hink. Verzoekster heeft ook mr. Hink gewraakt, omdat hij eerder als rechter in de rechtbank Den Haag had gewerkt, waar ook mr.drs. Boerlage werkzaam was.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat een wrakingsgrond moet zijn gebaseerd op feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de rechter die de zaak behandelt. De Raad benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing vormen voor vooringenomenheid. Verzoekster heeft haar verzoek om wraking onderbouwd met de stelling dat mr. Hink niet onpartijdig kan zijn, omdat hij moet oordelen over een verzoek om wraking van mr.drs. Boerlage. De Raad concludeert echter dat de enkele omstandigheid dat mr. Hink moet oordelen over een wrakingsverzoek van mr.drs. Boerlage, geen zwaarwegende aanwijzing vormt voor partijdigheid.
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af, en stelt dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid is. De beslissing is openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.