ECLI:NL:CRVB:2016:4294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
15/8291
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk strafontslag van ambtenaar wegens actieve betrokkenheid bij het verwijderen van kentekens uit digitale registratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een onvoorwaardelijk strafontslag dat haar door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad is opgelegd. Appellante was sinds 1991 werkzaam bij de gemeente Zaanstad en was betrokken bij het verwijderen van kentekens uit de digitale registratie van de busbaan 'De Binding', wat leidde tot het niet beboeten van overtredingen. Het college heeft haar ontslag opgelegd op basis van plichtsverzuim, waarbij het werd vastgesteld dat appellante actief betrokken was bij het verwijderen van kentekens door haar echtgenoot, V, die ook bij de gemeente werkte. Het ontslag werd niet onevenredig geacht in verhouding tot de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de betrokkenheid van appellante bij het verwijderen van kentekens uit de bronbestanden ernstig plichtsverzuim opleverde. De Raad benadrukte dat in het ambtenarentuchtrecht niet dezelfde strikte bewijsregels gelden als in het strafrecht, maar dat er voldoende bewijs was dat appellante de verweten gedragingen had begaan. De Raad concludeerde dat de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag gerechtvaardigd was, gezien de lange periode van grensoverschrijdend handelen en de schade die dit had veroorzaakt voor de gemeente.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van appellante afwezen en de eerdere beslissing bevestigden. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/8291 AW
Datum uitspraak: 10 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
6 november 2015, 14/2957 en 14/2958 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Lavell, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lavell. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Ouggaali en drs. T. van Altena.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was sinds 1991 werkzaam bij de gemeente Zaanstad, laatstelijk in de functie van [functie 1] bij de afdeling [afdeling 1]. Haar echtgenoot, V, was ook werkzaam bij de gemeente Zaanstad, eerst als handhaver en later als [functie 2] bij de afdeling [afdeling 2]. V was belast met het administratief afhandelen van overtredingen inzake het gebruik van de onder 1.2 bedoelde busbrug.
1.2.
Vanwege vermoedens van stelselmatige verwijdering van de kentekens van onder meer de twee auto’s van V en appellante uit de digitale registratie van busbrug “De Binding”, een busbaan die in de ‘venstertijden’ alleen gebruikt mag worden door bussen en ontheffinghouders en ten aanzien waarvan de controle plaatsvindt door middel van camera’s, is V in juni 2013 en appellante op 24 juli 2013 geschorst. Bureau Integriteit Amsterdam (BIA) heeft in opdracht van het college een onderzoek ingesteld en daarover op 15 oktober 2013 gerapporteerd.
1.3.
Nadat het college het voornemen daartoe kenbaar had gemaakt en appellante hierover haar zienswijze naar voren had gebracht, heeft het college bij besluit van 9 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 juni 2014 (bestreden besluit), aan appellante met ingang van 10 december 2013 onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd, als bedoeld in artikel 16:1:1, eerste lid, en 18:13 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Zaanstad. Aan dit ontslag is, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat V ten onrechte de kentekens van 175 overtredingen uit de bronbestanden van de busbrug heeft verwijderd, waardoor deze overtredingen niet zijn beboet, dat appellante zelf bij een aantal van deze overtredingen, tijdens het ziekteverzuim van haar echtgenoot, over de busbrug heeft gereden, dat zij wist dat V voor anderen weleens kentekens verwijderde en dat zij hem ten minste éénmaal heeft verzocht het kenteken van de eigen auto te verwijderen, omdat haar zus toen in die auto tijdens de venstertijden over de busbrug reed. Verder is aan het ontslag ten grondslag gelegd dat uit e-mailverkeer op het werk tussen appellante en V is gebleken dat misbruik is gemaakt van de invalidenparkeerkaart van haar broer en/of moeder, dat zij onderling meermalen inlogcodes uitwisselden, dat onrechtmatig gebruik is gemaakt van informatiesystemen, dat appellante de diensttelefoon heeft gebruikt voor het ‘omhoog’ bellen van een Marktplaats advertentie en dat zij er van op de hoogte was dat V heeft geprobeerd een kennis aan een baan bij een gastouderbureau te helpen via een zakelijke relatie vanuit zijn toezichttaken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet die strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is wel noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
3.2.
Appellante heeft betoogd dat de meeste aan haar verweten gedragingen nooit daadwerkelijk door het college zijn vastgesteld, maar uitsluitend zijn gebaseerd op kennisname van de inhoud van de e-mails tussen haar en haar echtgenoot. Daarmee is volgens haar miskend dat in onvoldoende mate vaststaat dat de gedragingen hebben plaatsgevonden op de wijze en met de intentie zoals die door de mailwisseling wordt gesuggereerd.
3.3.
Dit betoog slaagt niet. Daargelaten of appellante zelf tijdens de venstertijden met één van beide auto’s over de busbrug heeft gereden, is de Raad van oordeel dat sprake is van een zodanig actieve betrokkenheid bij het verwijderen van kentekens uit de bronbestanden door V, dat het eigen handelen van appellante evenzeer plichtsverzuim oplevert. De Raad kent in dit verband allereerst betekenis toe aan de verklaring van appellante van 17 september 2013 tijdens het BIA-onderzoek. Daaruit blijkt dat appellante wist dat haar echtgenoot voor collega’s F en W wel eens overtredingen heeft verwijderd uit de bronbestanden en dat zij aan hem heeft gevraagd om een overtreding van haar zus te verwijderen. In reactie op de mededeling van de onderzoekers dat er in de relevante periode van 26 augustus 2010 tot en met 31 mei 2013 met de beide auto’s van appellante en V in totaal 196 keer in de venstertijden over de busbrug is gereden, waarvoor zij geen boetes hebben ontvangen, heeft appellante verklaard dat het dan wel zo moet zijn dat haar echtgenoot de overtredingen eruit heeft gehaald en dat zij zich realiseert dat dat stom en niet de bedoeling is. Uit e-mailverkeer tussen appellante en V op 17 april 2012 blijkt verder dat appellante haar echtgenoot er op wijst dat hij het moet verzwijgen als hij een overtreding verwijdert, omdat hij er anders misschien op gepakt wordt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit de eigen verklaring van appellante en het e-mailverkeer tussen haar en V, gesteund door gegevens uit de bronbestanden, volgt dat appellante actief betrokken was bij het verwijderen van kentekens uit deze bestanden en zij niet integer heeft gehandeld.
3.4.
In navolging van de rechtbank stelt ook de Raad vast dat appellante inlogcodes met V heeft uitgewisseld. Uit e-mailverkeer tussen appellante en V op 9 mei 2012 blijkt dat zij hem de code voor de tweede inlog in het systeem (Key2Burgerzaken) heeft verstrekt. In dat verband heeft appellante zelf verklaard dat zij rond 2009/2010 de eed moest afleggen, dat het gebruik van GWS en Key2Burgerzaken onder die eed valt, dat het voor zich spreekt hoe je omgaat met die systemen, dat je de inlogcodes voor jezelf moet houden en dat zij eerder wel eens de code met een ander heeft gedeeld, maar dat sinds 2012 niet meer doet. Zij heeft voorts verklaard dat V steeds zijn inlogcodes kwijt is en daarom de inlogcode van appellante vraagt. Onder deze omstandigheden concludeert de Raad dat appellante inlogcodes heeft uitgewisseld, terwijl dat niet toegestaan was en zij daarvan ook wetenschap had.
3.5.
Appellante heeft blijkens een e-mail van 4 juli 2011 van haar aan V erkend een Marktplaats advertentie ‘omhoog’ te hebben gebeld, met de diensttelefoon, “lekker gratis via het werk”. Uit het e-mailverkeer op 4 juli 2011 blijkt verder dat appellante dat op die datum op het werk heeft gedaan. Aan haar latere verklaring dat dit ‘omhoog’ bellen technisch helemaal niet kon omdat 0900-nummers waren geblokkeerd, gaat de Raad voorbij, omdat
- zoals het college onweersproken heeft gesteld - die blokkering door de gemeente eerst in 2012, met de invoering van mobiele telefoontoestellen, is ingesteld.
3.6.
De in 3.3 tot en met 3.5 besproken gedragingen leveren plichtsverzuim op, dat appellante kan worden toegerekend.
3.7.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat reeds op grond van deze gedragingen, waarbij vooral de betrokkenheid van appellante bij het verwijderen van overtredingen uit de bronbestanden terecht als zeer ernstig plichtsverzuim is aangemerkt, de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan de aard en ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De aard en ernst van de gedragingen, gezien de terecht gestelde eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid aan medewerkers van de gemeente, rechtvaardigt het onvoorwaardelijk ontslag. De Raad betrekt daarbij dat uit het BIA onderzoek blijkt van een welbewust grensoverschrijdend handelen gedurende langere tijd; handelen waarbij de gemeente financieel is benadeeld en het aanzien van de openbare dienst is geschaad. Dat niet appellante, maar haar echtgenoot ten aanzien van de weggemaakte overtredingen de eerstverantwoordelijke is, doet hieraan niet af. De lange staat van dienst van appellante en het feit dat het ontslag van haar grote (financiële) gevolgen heeft gehad, leggen onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
3.8.
Uit wat in 3.1 tot en met 3.7 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Uit het voorgaande volgt tevens dat de overige verweten gedragingen, te weten het misbruik van de invalidenparkeerkaart, het onrechtmatig gebruik van informatiesystemen en het benaderen van een zakelijke relatie van de gemeente, verder buiten bespreking kunnen blijven.
4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en M.T. Boerlage en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) L.L. van den IJssel
HD