ECLI:NL:CRVB:2016:4277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
15-7681 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de rol van verzekeringsartsen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een ziekengeldaanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 8 december 2014 ziek gemeld na de beëindiging van haar dienstverband op 19 september 2014. De verzekeringsarts van het Uwv oordeelde dat zij per 19 januari 2015 geschikt was voor haar laatst verrichte arbeid, wat leidde tot de conclusie dat zij geen recht meer had op ziekengeld. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat de verzekeringsartsen geen rekening hadden gehouden met haar psychische klachten, waaronder een gegeneraliseerde angststoornis en zwakbegaafdheid.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat de verzekeringsartsen de psychische beperkingen niet adequaat hadden beoordeeld en verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen aanleiding was om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwijfelen. De Raad bevestigde dat appellante per 15 januari 2015 geen recht had op ziekengeld, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de gronden in hoger beroep een herhaling waren van de eerdere argumenten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/7681 ZW
Datum uitspraak: 9 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 oktober 2015, 15/3673 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2016. Voor appellante is verschenen mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als schoonmaakster voor 12,5 uur in de week. Haar dienstverband is op 19 september 2014 beëindigd. Appellante heeft zich op 8 december 2014 ziek gemeld met hoofdpijnklachten en pijn in haar linker lichaamshelft. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 14 januari 2015 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 19 januari 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van schoonmaakster. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 14 januari 2015 vastgesteld dat appellante per 19 januari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 april 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 maart 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsartsen op geen enkele wijze de gegeneraliseerde angststoornis bij de beoordeling van de psychische beperkingen van appellante betrokken. Daarbij heeft appellante verwezen naar het verzekeringsgeneeskundig protocol Angststoornissen. Tevens hebben deze artsen ook de GAF-score die door de behandelend sector is gesteld niet bij de beoordeling betrokken. Daarbij heeft appellante verwezen naar rechtspraak van de Raad van 23 juli 2009 en 23 november 2011 (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3471 en ECLI:NL:RBALM:2011:BU6190). Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat de behandelend psycholoog de diagnose van zwakbegaafdheid heeft gesteld. Duidelijk is dat er een tegenstrijdigheid bestaat tussen de bevindingen van de behandelend sector en de verzekeringsartsen van het Uwv. Daarom heeft appellante verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen om uitsluitsel te geven over haar psychische beperkingen, met name over haar zwakbegaafdheid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ondergeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is verricht. Appellante is op het spreekuur van
14 januari 2015 door de verzekeringsarts lichamelijk en psychisch onderzocht. Deze arts was op de hoogte van de lichamelijke klachten, waar bij het eigen onderzoek geen ernstige afwijkingen konden worden geconstateerd. Ook zijn de psychische klachten die door meerdere oorzaken zijn ontstaan, door de verzekeringsarts vertaald in beperkingen op de aspecten omgaan met emoties, conflicthantering en deadlines. De linkerschouder-, linkerbeenklachten en de psychische klachten geven volgens de verzekeringsarts weliswaar beperkingen, doch deze zijn niet zodanig ernstig dat appellante het werk van schoonmaakster voor 12,5 uur per week niet zou kunnen verrichten.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie opgevraagd bij de huisarts van appellante. Deze informatie is op
23 maart 2015 ontvangen. Hieruit blijkt dat de behandelend psychiater heeft gesteld dat sprake is van een depressieve stoornis, recidiverend, matig bij een gegeneraliseerde angststoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens appellante op
10 maart 2015 onderzocht. In het rapport van dezelfde datum heeft deze arts te kennen gegeven dat bij appellante al gedurende jaren sprake is van psychische- en pijnklachten. Hiermee heeft zij geruime tijd gewerkt. Specialistisch onderzoek in het verleden heeft geen afwijkingen aan het licht gebracht. Tevens is geen sprake van een multidisciplinair of activerend behandeltraject. Door de huisarts is appellante naar de psycholoog en de psychiater verwezen. Ze krijgt nu tweewekelijkse gedragstherapie. Door de reumatoloog is voorts geen reuma vastgesteld. Bij pijnklachten is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan een activerend behandelbeleid van toepassing. Naast de somatoforme stoornis en depressie in het verleden zijn geen andere diagnoses gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht appellante dan ook geschikt voor de maatgevende arbeid.
4.4.
De verklaring van 12 mei 2015 van de behandelend psychiater, waarbij nu ook de diagnose zwakbegaafdheid is gesteld, volgend op het verslag van het psychodiagnostisch onderzoek van 28 april 2015, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om het onder 4.3 weergegeven standpunt te wijzigen. Met de door de psychiater gestelde adviezen dat appellante meer tijd nodig heeft, niet onder tijdsdruk moet werken of opgejaagd moet worden, is met het aannemen van beperkingen door de verzekeringsarts rekening gehouden. Daarbij behoort het vaststellen van de belastbaarheid in arbeid tot het terrein van de verzekeringsarts en de bedrijfsarts. Ook is appellante in het verleden met haar IQ zelfstandig ingezet in voor personenvervoer en werving van personeel. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat verminderde intelligentie voor het doen van schoonmaakwerk geen doorslaggevende beperking geeft.
4.5. In hoger beroep heeft appellante ter onderbouwing van haar standpunt een e-mailbericht van psycholoog A. Kurt van 7 september 2016 ingebracht, waarin nogmaals wordt bevestigd dat bij appellante sprake is van zwakbegaafdheid. Zoals onder 4.4 is weergegeven is deze informatie door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling betrokken. De gronden in hoger beroep zijn in essentie een herhaling zijn van de gronden in beroep. Deze gronden zijn afdoende door de rechtbank besproken, waarbij de rechtbank betreffende de waardering van een gestelde GAF-score terecht heeft gewezen op de uitspraak van de Raad van 11 april 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW1513). Er bestaat dan ook geen aanleiding het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Dit betekent dat tevens geen aanleiding wordt gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante per 15 januari 2015 geen recht heeft op ziekengeld. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.M.M. van Dalen

SS