ECLI:NL:CRVB:2016:4272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
15/7479 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van uren hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van uren hulp bij het huishouden aan appellante, die in 2009 een ongeval heeft gehad en sindsdien met diverse beperkingen kampt. Appellante had een verzoek ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor hulp bij het huishouden, waarna het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde haar 3 uur per week toekende voor de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij meer uren nodig had, gezien haar beperkingen en de omvang van haar woning.

De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de toegekende uren in overeenstemming waren met de beleidsregels van de gemeente. In hoger beroep voerde appellante aan dat de toegekende tijd niet voldoende was voor haar huishoudelijke taken, vooral voor de wasverzorging. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de medische rapporten van Trompetter & Van Eeden en de ergotherapeut.

De Raad concludeerde dat de door het college toegekende uren voldoende waren, omdat de beperkingen van appellante niet zodanig waren dat zij meer hulp nodig had dan was toegekend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden de uitspraak ondertekenden.

Uitspraak

15/7479 WMO
Datum uitspraak: 9 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 oktober 2015, 15/1222 (aangevallen uitspraak) en de uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken toegezonden.
Het college heeft een verweerschrift en, desgevraagd, nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2016. Namens appellante is verschenen mr. Bakker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.P. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1953, woont alleen in een vrijstaande woning met een tuin. De woning bestaat, inclusief gang, douche en toilet, uit tien ruimtes. Appellante ondervindt nog steeds de gevolgen van een ongeval in 2009, waarbij zij letsel opliep aan haar sleutelbeen. Nadien heeft zij in verband met dit letsel meerdere operaties en pijnbehandelingen ondergaan.
1.2.
Appellante heeft op 6 juni 2014 een melding gedaan om op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking te komen voor hulp bij het huishouden. Naar aanleiding hiervan heeft het college een onderzoek ingesteld en advies ingewonnen bij Trompetter & Van Eeden. De arts K.J. van Landeghem heeft daartoe een huisbezoek afgelegd bij appellante en kennis genomen van het dossier en de door appellante bij het huisbezoek overhandigde aanvullende medische informatie van de orthopedisch chirurg van 12 juni 2014 en van de anesthesioloog van 29 april 2013. In zijn rapport van 7 juli 2014 beschrijft de arts dat appellante lang bestaande klachten en beperkingen heeft van de mobiliteit, met verminderde beweeglijkheid en belastbaarheid van de rug, alsmede pijn aan heupen en knieën (rechts meer dan links). Na het ongeval in 2009 zijn daar toenemende beperkingen van de rechterschouder bijgekomen. Appellante kan met wisselingen kortere stukjes lopen van ongeveer tien minuten. Zij kan niet knielen en is beperkt in buigen en bukken en zwaardere rugbelastende werkzaamheden in het algemeen. Zij kan niet op trapjes/opstapjes werken. De beweeglijkheid en kracht van de rechterschouder- regio is naar alle richtingen beperkt. Zij kan die (lees: de rechterarm) niet boven schouderhoogte heffen, daarmee tillen en deze niet zwaar belasten. De arts concludeert dat appellante duurzame beperkingen in het huishouden ondervindt. Zij is beperkt in alle zware huishoudelijke werkzaamheden alsmede een deel van de was. Lichte huishoudelijke werkzaamheden op werkhoogte kan appellante in het algemeen wel doen, maar zij heeft belemmeringen bij het hoge en lage werk en zij kan geen kracht zetten met de rechterarm.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 5 september 2014 aan appellante 3 uur per week hulp bij het huishouden, type HH1, toegekend voor de periode van 1 september 2014 tot
1 januari 2015.
1.4.
Bij besluit van 16 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 september 2014 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften Bellingwedde van 28 januari 2015, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Gelet op de conclusies van het rapport van Trompetter & Van Eeden zijn aan appellante de maximale normtijden zoals vermeld in de Beleidsregels Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Bellingwedde 2012 (Beleidsregels) toegekend voor zwaar huishoudelijk werk (90 minuten per week) en voor licht huishoudelijk werk (60 minuten per week). Verder zijn in verband met de beperkingen van appellante 30 minuten per week extra toegekend voor de wasverzorging. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de praktijk meer tijd nodig heeft voor de schoonmaak of dat haar beperkingen leiden tot extra bevuiling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe, samengevat, overwogen dat de aan appellante toegekende uren in overeenstemming zijn met de in de Beleidsregels vermelde normtijden. Uit de in bezwaar door appellante overgelegde nieuwe medische gegevens blijkt niet dat appellante zodanige beperkingen heeft dat zij is aangewezen op meer hulp. Ook heeft appellante geen contra-expertise ingebracht waaruit dit kan worden afgeleid.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit het rapport van Trompetter & Van Eeden naar voren komt dat zij bijzonder veel beperkingen heeft. De toegekende tijd is niet voldoende. Zij is beperkt voor het overgrote gedeelte van de werkzaamheden die nodig zijn voor het doen van de was. Voor de wasverzorging is slechts 30 minuten toegekend. De toegekende tijd is niet voldoende voor het schoonhouden van haar grote huis. Zij heeft in de praktijk meer uren huishoudelijke hulp ontvangen. Die uren staan vermeld in de door appellante overgelegde urenlijst.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop staat dat de voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van 6 juni 2014 tot 1 januari 2015.
4.2.
Op grond van de Beleidsregels bedraagt de normtijd voor het doen van de was 60 minuten per week. Dit is onderverdeeld in 10 minuten voor wasgoed sorteren en wassen, 5 minuten voor drogen, 15 minuten voor ophangen en afhalen, 15 minuten voor vouwen en opbergen en 15 minuten voor strijken.
4.3.
Het bestreden besluit vermeldt niet voor welke activiteiten de voor de was toegekende 30 minuten per week zijn bestemd. In zoverre ontbreekt een kenbare motivering. Het college heeft ter zitting toegelicht dat door toekenning van 30 minuten voor de was wordt bereikt dat de tot de was behorende activiteiten, die appellante blijkens het rapport zelf niet kan verrichten, kunnen worden overgenomen. Gelet op deze aanvulling van de motivering, waarop appellante voldoende heeft kunnen reageren, is zij niet in haar belangen geschaad.
4.4.
Het rapport van Trompetter & Van Eeden vermeldt dat appellante de was niet kan ophangen en dat zij niet kan strijken. Hierin kan worden voorzien door de voor de was toegekende 30 minuten per week. Uit het rapport komt verder naar voren dat appellante beperkingen ondervindt bij het werken boven schouderhoogte. Daarnaast is zij beperkt in buigen en bukken en zwaardere rugbelastende activiteiten en kan zij niet tillen met de rechterarm en deze niet zwaar belasten. Op grond van het rapport is appellante wel in staat om lichte huishoudelijke werkzaamheden op werkhoogte te verrichten. Ergotherapeut I. Konijn schrijft in haar brief van 3 januari 2016 dat appellante ten gevolge van het ongeluk in 2009 minder kracht heeft in de rechterarm en niet hoog kan heffen, alsmede dat appellante rug- en heupklachten heeft. De door Trompetter & Van Eeden en de ergotherapeut genoemde beperkingen maken niet inzichtelijk dat appellante, rekening houdend met haar beperkingen, niet in staat zou zijn om, al dan niet zittend, de was te sorteren, in en uit de machine te doen, te drogen, te vouwen en op te bergen. Gelet hierop hoefde het college geen extra tijd toe te kennen voor de was.
4.5.
De in hoger beroep overgelegde lijst met een opsomming van het door appellante daadwerkelijk ontvangen aantal uren hulp bij het huishouden gedurende de in geding zijnde periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 kan niet leiden tot de conclusie dat het college aan appellante meer uren hulp had moeten toekennen. Op grond van deze lijst is immers niet duidelijk welke activiteiten met welke frequentie zijn verricht en wat daarvan de reden was.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2016.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) J.W.L. van der Loo

EK