In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar loongerelateerde WGA-uitkering. Appellante, die sinds 13 juli 2011 uitgevallen is uit haar werk door complicaties tijdens een zwangerschap en later psychische klachten, heeft in 2013 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv heeft haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante was het niet eens met de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheidspercentage en de beoordeling van haar beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv de gezondheidssituatie van appellante zorgvuldig heeft onderzocht. Appellante heeft aangevoerd dat haar psychische klachten, met name als gevolg van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), onvoldoende zijn onderkend. Tijdens de zitting heeft zij benadrukt dat zij zich slecht kan concentreren en dat een werkweek van 30 of 40 uur voor haar niet haalbaar was. Het Uwv heeft echter gesteld dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de conclusie van de FML zouden ondermijnen.
De Raad heeft geconcludeerd dat er geen medische gegevens zijn die erop wijzen dat de psychische klachten van appellante op de datum in geding meer beperkingen met zich brachten dan door het Uwv is ingeschat. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.