ECLI:NL:CRVB:2016:422
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Disciplinaire straf ontslag wegens plichtsverzuim door ongewenst seksueel gedrag en privégebruik van de diensttelefoon
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de disciplinaire straf van ontslag van appellant is bevestigd. Appellant was werkzaam bij de (voormalige) politieregio Zuid-Holland-Zuid en is ontslagen wegens plichtsverzuim, dat onder andere bestond uit het vertonen van ongewenst seksueel gedrag jegens vrouwelijke collega’s en het privégebruik van de diensttelefoon. De korpschef van politie had op 15 juni 2011 een disciplinair onderzoek ingesteld naar de gedragingen van appellant, die onder andere het sturen van seksueel getinte berichten en ongewenste aanrakingen omvatten. De rechtbank oordeelde dat de korpschef voldoende bewijs had geleverd voor de beschuldigingen en dat het ontslag niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat zijn gedrag niet ongewenst was en dat hij niet naar waarheid had verklaard tijdens het onderzoek. De Centrale Raad van Beroep heeft echter de verklaringen van de vrouwelijke collega’s als geloofwaardig beoordeeld en vastgesteld dat appellant zich schuldig had gemaakt aan de verweten gedragingen. De Raad concludeerde dat de opgelegde disciplinaire straf van ontslag gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de gedragingen en het belang van een integere politieorganisatie. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant een voorbeeldfunctie had en dat zijn gedrag onacceptabel was, vooral gezien het feit dat hij zich had moeten houden aan de grenzen van het betamelijke ten opzichte van jongere collega’s. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.