ECLI:NL:CRVB:2016:4192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
15/3130 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inpassing van een ambtenaar in de functie van Specialist A bij de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing

In deze zaak gaat het om de inpassing van appellante in de functie van Specialist A bij de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO). Appellante, die eerder als Adviseur A werkzaam was bij de Milieuadviesdienst van de regio Noord-Friesland, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het dagelijks bestuur om haar aan te stellen in de nieuwe functie. Het dagelijks bestuur stelt dat de taken van appellante voor meer dan 70% overeenkomen met de kerntaken van de functie Specialist A, en dat de inpassing op voldoende gronden berust. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de motivering van het dagelijks bestuur als ondeugdelijk heeft aangemerkt. De Raad bevestigt dat de inpassing van appellante in de functie van Specialist A niet onhoudbaar is en dat de taken die zij in haar oude functie verrichtte, voor het merendeel behoren tot de kerntaken van de nieuwe functie. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

15.3130 AW

Datum uitspraak: 3 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
27 maart 2015, 14/2857 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.Y. van der Pol, advocaat, hoger beroep ingesteld en daarbij om schadevergoeding verzocht.
Namens het college heeft mr. drs. A. Elgersma, advocaat, een verweerschrift ingediend, vragen van de Raad schriftelijk beantwoord en daarbij nadere stukken overgelegd.
Appellante heeft een schriftelijke reactie gegeven en daarbij nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2016. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. Elgersma, mr. E.J.F.M. van Hoof, mr. A.W. van Bergen en E. Kools.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na een tijdelijke aanstelling in 2000 is appellante met ingang van 1 januari 2007 in vaste
dienst aangesteld in de generieke functie van adviseur A, [afdeling 1] van de Milieuadviesdienst van de regio Noord-Friesland (MAD) voor 30 uur per week en met functierang GA 10. Op 1 januari 2014 is de MAD overgegaan naar een gezamenlijke regionale uitvoeringsdienst in Friesland, te weten de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO).
1.2.
Bij besluit van 30 augustus 2013 heeft het dagelijks bestuur van de regio Noord-Friesland appellante aangewezen voor de overgang naar een functie bij de FUMO en voorgedragen als inpassingskandidaat op de grond dat haar functie nagenoeg ongewijzigd (meer dan 70%) terugkomt bij de FUMO. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij brief van 7 oktober 2013 heeft de plaatsingscommissie van de FUMO het voornemen geuit om appellante te plaatsen in de functie van Specialist A [afdeling 2], schaal 10. Appellante heeft hierop haar bedenkingen naar voren gebracht.
1.4.
Bij besluit van 29 oktober 2013 is appellante met ingang van 1 januari 2014 eervol
ontslag verleend uit haar functie van Medewerker [afdeling 3] bij de MAD vanwege de overgang van deze functie naar de FUMO.
1.5.
Bij brief van 30 oktober 2013 heeft de directeur a.i. van de MAD, namens het dagelijks
bestuur van de regio Noord-Friesland, in reactie op het door appellante op 10 oktober 2013 gemaakte bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2013, meegedeeld dat zij terecht als inpassingskandidaat bij de plaatsingscommissie is voorgedragen. Daarbij is het samenstel van taken dat appellante in haar functie bij de MAD vervulde omschreven in overeenstemming met de tekst van het bezwaar van appellante van 10 oktober 2013 en de aanvulling daarop van 12 oktober 2013.
1.6.
Bij besluit van 6 november 2013 heeft het dagelijks bestuur aan appellante meegedeeld
dat zij met ingang van 1 januari 2014 voor onbepaalde tijd wordt aangesteld in algemene dienst in de functie Specialist A bij de [afdeling 2] van de FUMO, met een omvang van gemiddeld 30 uur per week, salarisschaal 10. Aan dit besluit is het advies van de plaatsingscommissie van 6 november 2013 ten grondslag gelegd.
1.7.
Bij besluit van 13 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur, in
overeenstemming met het advies van de adviescommissie bezwaarschriften het bezwaar tegen het besluit van 6 november 2013 ongegrond verklaard. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat de juiste procedure is gevolgd. De taken in de functie van Specialist A zijn minder zwaar en van een ander gewicht dan de taken die in de functie van Senior Specialist dienen te worden uitgevoerd. De door appellante bij de MAD feitelijk verrichte taken kunnen inhoudelijk gezien worden aangemerkt als zijnde voor minstens 70% gelijk aan die van de generieke functie van Specialist A. Uit de vergelijking tussen de functies in het functieboek van de FUMO van medewerker beleidsuitvoering 0, waar de Senior Specialist onder valt, en medewerker beleidsuitvoering 1, waar de Specialist A onder valt, blijkt dat er wezenlijke verschillen zijn tussen die functies. De voor de functie van Senior Specialist onderscheidende kenmerken zijn in de functie van appellante in mindere mate aan de orde, aldus het dagelijks bestuur.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat bij het dagelijks bestuur ten tijde van het nemen van het bestreden besluit onvoldoende duidelijkheid bestond over de feitelijke werkzaamheden die appellante verrichtte als Adviseur A bij de MAD en daarmee ook over de betekenis van het door de latende organisatie voordragen als inpassingskandidaat. Daarmee is de dragende onderbouwing aan het bestreden besluit ontvallen en is de motivering ondeugdelijk geworden. In het samenstel van taken zoals omschreven in de brief van 30 oktober 2013 komt tot uitdrukking dat appellante op zeer complexe terreinen over (beleids)aspecten adviseert. Het is juist het verschil tussen de advisering op complexe dan wel zeer complexe terreinen, dat gelet op de taakomschrijvingen, van groot belang is bij de plaatsing op de functie van Specialist A of Senior Specialist. Dat de focus bij de latende organisatie lag op de uitvoering en minder op strategisch coördinerend niveau, is naar het oordeel van de rechtbank niet te begrijpen tegen de achtergrond van het moeten adviseren op zeer complexe terreinen. Vervolgens is de rechtbank, ten behoeve van de beoordeling of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven, ingegaan op de vraag of de indeling van appellante in de functie van specialist A de toets in rechte kan doorstaan. De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord en daartoe overwogen dat niet is gebleken dat, zoals appellante stelde, haar taken destijds van dien aard en omvang waren dat sprake was van leidinggevende dan wel coördinerende taken. Evenmin is gebleken dat appellante in haar functie Adviseur A adviseerde over beleidsmatige aspecten van beleid op meerdere zeer complexe en brede terreinen. De door appellante ter zitting genoemde taken behoren voor het merendeel tot de kerntaken van de functie Specialist A. De rechtbank heeft dan ook geen doorslaggevende betekenis toegekend aan het samenstel van taken, zoals dat is geformuleerd in de brief van 30 oktober 2013. Het verweerschrift en de daarop ter zitting gegeven nadere toelichting van het dagelijks bestuur kunnen het bestreden besluit dragen. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit tot aanstelling van appellante in de functie Specialist A bij de FUMO derhalve in stand gelaten.
3. Appellante heeft op hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 12 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3962) is de rechterlijke toetsing bij de inpassing in een generieke functie terughoudend. Die toetsing is beperkt tot de vraag of de inpassing op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden inpassing niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat inpassing in een ander, hoger gewaardeerd functieprofiel op zichzelf verdedigbaar is.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of de aanstelling van appellante als inpassingskandidaat in de functie van Specialist A bij de FUMO op voldoende gronden berust.
4.3.
Appellante stelt zich op het standpunt dat de functie van Specialist A een gewijzigde functie is ten opzichte van haar oude functie bij de MAD als Adviseur A en dat de functie van Senior Specialist een ongewijzigde functie is.
4.4.
De definitie van ongewijzigde functie in het Sociaal statuut FUMO (sociaal statuut) is: “een functie, niet zijnde een leidinggevende functie, bij de FUMO waarvan het samenstel van taken nagenoeg (voor tenminste 70%) gelijk is aan een functie die een medewerker bij zijn werkgever vervulde”. Het kader voor de vergelijking tussen de oude functie en de nieuwe functies is volgens het sociaal statuut: ‘het samenstel van taken’ van de nieuwe functie met de ‘functie’ die een medewerker bij zijn werkgever vervulde. Wat onder de ‘functie’ verstaan moet worden, is niet nader omschreven in het sociaal statuut. De Raad stelt vast dat de formele functiebeschrijving als ijkpunt werd genomen, eventueel aangevuld met nadere informatie.
4.5.
De in het dossier opgenomen formele functiebeschrijving van de functie Adviseur A komt deze grotendeels overeen met de functiebeschrijving van Specialist A in het Functieboek HR21 van de FUMO. Maatgevend zijn echter volgens partijen de feitelijke werkzaamheden, zoals die door appellante werden verricht. Appellante stelt zich daarbij op het standpunt dat dit de werkzaamheden zijn als vermeld in de brief van de directeur a.i. van de MAD, v.d. B, van 30 oktober 2013. Volgens het dagelijks bestuur waren de feitelijke taken van appellante conform de verklaringen van haar toenmalige leidinggevende D P van
14 november 2014 en van het management teamlid B van 20 november 2014 daarover, tegen de achtergrond van de formele functiebeschrijving. Daarbij heeft het dagelijks bestuur gesteld dat de omschrijving van de taken die in de brief van 30 oktober 2013 is opgenomen op oneigenlijke gronden berust en dat die taken niet overeenstemmen met de werkelijk door appellante uitgevoerde taken. Het dagelijks bestuur heeft daartoe een verklaring overgelegd van v.d. B van 11 november 2014.
4.6.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat aan de brief van 30 oktober 2013 niet de betekenis kan worden toegekend die appellante daaraan wenst toe te kennen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.7.
Allereerst moet worden vastgesteld dat de omschrijving van taken in de brief van
30 oktober 2013 in belangrijke mate afwijkt van de formele functiebeschrijving van
Adviseur A, en dat de beschrijving in voornoemde brief sterk lijkt op de omschrijving van de functie van Senior Specialist, de door appellante beoogde functie. Gelet op het voornamelijk uitvoerende karakter van de taakstelling van de MAD, als toegelicht ter zitting, is het niet aannemelijk dat appellante daar taken uitvoerde op strategisch coördinerend niveau en op zeer complexe terreinen, zoals beschreven in de brief van 30 oktober 2013. Daarbij komt dat de verklaringen van v.d. B, van D P van 14 november 2014 en ter zitting bij de rechtbank, en
van B van 23 november 2014 elkaar ondersteunen en dat uit die verklaringen overtuigend naar voren komt dat de functie van appellante uitvoerend van aard was en slechts incidenteel op strategisch niveau, en dat zij geen leidinggevende of coördinerende taken had. Wat appellante terzake heeft aangevoerd geeft geen aanleiding deze verklaring voor onjuist te houden. Ook komt betekenis toe aan de omstandigheid dat drie collega’s van appellante dezelfde (uitwisselbare) functie bekleedden. Deze drie collega’s zijn, evenals appellante, op een functie van Specialist A geplaatst.
4.8.
Gelet op het voorgaande kan het dagelijks bestuur gevolgd worden in het standpunt dat het merendeel, te weten ten minste 70%, van de taken die appellante in de oude functie verrichtte, behoort tot de kerntaken van de functie van Specialist A. De inpassing in de functie van Specialist A bij de FUMO berust dan ook op voldoende gronden en is niet onhoudbaar.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding is geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling van het dagelijks bestuur tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.T. van den Corput en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) L.L. van den IJssel
ew