In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1990, had op 1 februari 2013 een aanvraag ingediend voor ondersteuning op grond van de Wet arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uwv had op 18 april 2013 besloten dat appellante met ingang van 27 mei 2013 geen recht had op een Wajong-uitkering. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv bevestigd op 7 oktober 2013. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante gegrond, omdat zij ten onrechte niet was gehoord in bezwaar, maar bevestigde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar klachten worden onderschat en dat de geselecteerde functies niet passend zijn vanwege haar allergieën en de mogelijkheid van ziekteverzuim boven de 25%. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en onderschreven dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De geselecteerde functies zijn van lichte administratieve aard en sluiten nat en vochtig werk uit. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 2 november 2016.