In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante ontving sinds 30 november 2006 een WAO-uitkering en had daarnaast een WW-uitkering van 30 oktober 2008 tot 29 maart 2010. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante onterecht uitkeringen heeft ontvangen, omdat zij inkomsten uit arbeid bij een uitzendorganisatie niet had gemeld. Dit leidde tot een terugvordering van in totaal € 42.802,46 aan WAO, WW en toeslagen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante stelde dat zij geen kennisgeving van de zitting had ontvangen, waardoor haar belangen geschaad waren.
De Raad oordeelde dat de rechtbank in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door de uitnodiging voor de zitting per gewone post te verzenden, wat niet voldoende waarborg biedt dat de betrokkenen de uitnodiging daadwerkelijk ontvangen. Hierdoor werd de aangevallen uitspraak vernietigd. De Raad oordeelde dat er voldoende gegevens waren om de zaak zelf te beoordelen zonder terugverwijzing naar de rechtbank. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd van de onterecht ontvangen uitkeringen en dat appellante niet had aangetoond dat terugvordering tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellante.