ECLI:NL:CRVB:2016:4126

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
16/479 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overgang naar LFNP functie en matching van functies binnen de politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de korpschef van politie, betreffende de overgang naar een functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2015. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.J. Dammingh, betwistte de beslissing van de korpschef om hem over te plaatsen naar de functie van Generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) en stelde dat de matching van zijn functie niet correct was uitgevoerd. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en benadrukt dat het aan de appellant is om aan te tonen dat de matching niet conform de geldende regeling is uitgevoerd. De Raad concludeert dat de korpschef voldoende heeft gemotiveerd en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching onhoudbaar is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van de appellant af, inclusief de verzoeken om proceskostenvergoeding en griffierecht.

Uitspraak

16/479 AW
Datum uitspraak: 27 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
9 december 2015, 15/4278 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2016. Voor appellant is verschenen mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
F.J.H. Gunther en mr. F.A.M. Bot.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de regelgeving van dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van Allround Politiemedewerker, specifieke werkzaamheden: Milieu.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie Generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP), met als vakgebied GGP en werkterrein Nautisch (ggp), Milieu (ggp), gewaardeerd in salarisschaal 7. Bij besluit van 28 juli 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant heeft betoogd dat de korpschef het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Dit betoog slaagt niet. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 28 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:343), maakt het enkele feit dat de korpschef de transponeringstabel (TPT) heeft aangemerkt als algemeen verbindend voorschrift, nog niet dat het bestreden besluit een voldoende motivering ontbeert. De korpschef mag immers in beginsel volstaan met een verwijzing naar de TPT. Beoordeeld moet dan ook worden of het bestreden besluit anderszins een onvoldoende motivering bevat. Daarbij wordt opgemerkt dat, zoals eveneens in de in 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 tot uitdrukking is gebracht, het aan appellant is om aannemelijk te maken dat de matching in zijn geval niet conform de Regeling overgang naar een LFNP functie
(Stcrt. 2013, nr. 13141) (Regeling) en de TPT is geschied, dan wel dat het resultaat van de matching onhoudbaar is te achten.
3.2.
Appellant heeft verder betoogd dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is uitgevoerd, omdat niet is gekozen voor het meest vergelijkbare domein, vakgebied en functie. Volgens appellant is hij voor meer dan 50% van zijn tijd belast met het gezagvoerderschap over een zeevarend schip. Hij wordt vrijwel elke dienst ingezet als gezagvoerder. Als gezagvoerder houdt hij zich niet bezig met uitvoerende taken, maar met ondersteunende taken. Volgens appellant is het domein Ondersteuning, vakgebied Scheepvaart en functie Gezagvoerder Zeevaart-beperkte inzet dan ook het meest vergelijkbaar. Ook dit betoog slaagt niet. In zijn uitspraak van 3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:745, heeft de Raad in een vergelijkbare zaak geoordeeld dat de matching overeenkomstig de Regeling is uitgevoerd. De Raad volstaat hier met een verwijzing naar die uitspraak, in het bijzonder rechtsoverwegingen 4.2.1 tot en met 4.2.3, en ziet geen aanknopingspunten in onderhavige zaak te komen tot een ander oordeel. Daaraan voegt de Raad toe dat het uitgangspunt bij de matching steeds de formele functiebeschrijving is geweest, zo ook in het geval van appellant. Van een matching op basis van feitelijke werkzaamheden en verantwoordelijkheden is nooit sprake geweest. De inhoud van de korpsfunctiebeschrijving is dan ook bepalend voor de indeling in domein, vakgebied en functie. Dit is conform het bepaalde in artikel 3 van de Regeling in verbinding met artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling.
3.3.
Het door appellant overgelegde besluit van 7 juli 2016, waarbij hij is aangewezen als gezagvoerder, kan hem evenmin baten. Het besluit van 7 juli 2016 is van na de hier in geding zijnde datum en speelt geen rol in de onderhavige bestreden besluitvorming.
3.4.1.
Appellant heeft verder overgelegd een concept-rapport van 1 september 2016, “Kaders voor Bedrijfsvoering, Inrichting en Organisatiestructuur “Waterpolitie”, opgesteld naar aanleiding van medewerkers van de Landelijke Eenheid (dienst Infrastructuur) en de Eenheid Rotterdam (District Zeehaven) die activiteiten verrichten door de inzet van vaartuigen en die ontevreden zijn over hun plaatsing binnen het LFNP. Zij vinden dat de functies in de
LFNP-reeks Scheepvaart hen meer recht zouden doen dan de functies in de LFNP-reeks GGP, waaraan al dan niet het Werkterrein Nautisch is gekoppeld. De functies uit de LFNP-reeks Scheepvaart zijn echter niet in de nieuwe inrichting opgenomen. De korpschef heeft het advies van een expliciet voor de onderhavige kwestie ingestelde arbitragecommissie, om opnieuw te kijken naar zowel de inrichting als de functies en daar indien nodig onderhoud op te plegen, gevolgd. De korpsleiding heeft hiertoe een opdracht verstrekt om met toepassing van het instrument Process-Flow te komen tot een goede oplossing aan de eenheidsleiding van de Landelijke Eenheid en de Eenheid Rotterdam. Nadat het rapport definitief is geworden zal dit rapport, voorzien van een advies, aan de korpsleiding en het Korps Managementteam worden aangeboden voor besluitvorming. Het voorgenomen besluit van de korpsleiding ten aanzien van eventuele wijzigingen in het functiegebouw worden voor overeenstemming aangeboden aan het Centraal Georganiseerd Overleg Politie. Het voorgenomen besluit van de korpsleiding ten aanzien van eventuele wijzigingen in de richting van de organisatie worden voor advies voorgelegd aan de Centrale Ondernemingsraad.
3.4.2.
Uit 3.4.1 volgt dat vooralsnog geen definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden over de problematiek ten aanzien van de LFNP-matching van de “Waterpolitie”. De Raad is met de korpschef van oordeel dat de in het vooruitzicht gestelde structurele/duurzame oplossing – welke raakt aan de toekomstige uitgangspositie van appellant in het kader van de personele reorganisatie – losstaat van de thans bestreden besluitvorming. Een en ander heeft aldus geen betrekking op de overgang naar de functie uit het LFNP en dient daarom bij de beoordeling of aannemelijk is gemaakt dat de matching (anderszins) een onhoudbaar resultaat
kent geen rol te spelen. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710. Het door appellant gedane beroep op het concept-rapport van
1 september 2016 slaagt dus niet.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins een onhoudbaar resultaat kent.
3.6.
Appellant heeft nog betoogd dat hij aanspraak maakt op vergoeding van proceskosten en griffierecht, omdat hij terecht is opgekomen tegen een dragende overweging in de besluitvorming, dat de TPT een algemeen verbindend voorschrift is, en heeft moeten procederen om tot een deugdelijke motivering en een juiste rechtsgrondslag te komen. Dit betoog slaagt niet. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 24 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4803. Hetgeen appellant ter nadere onderbouwing heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel.
3.7.
Uit 3.1 tot en met 3.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Evenmin bestaat aanleiding om, zoals is verzocht, de korpschef te veroordelen tot vergoeding van griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2016.
(getekend) M.T. Boerlage
(getekend) S.W. Munneke

HD