ECLI:NL:CRVB:2015:4803

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
15-4778 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van en overgang naar de LFNP-functie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 29 mei 2015 het beroep tegen het besluit van de korpschef van politie ongegrond verklaarde. Appellant, werkzaam in de voormalige politieregio Midden- en West-Brabant, was in geschil over de toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Bedrijfsvoeringsspecialist C. De korpschef had op 16 december 2013 besloten dat appellant in deze functie zou worden ingedeeld, maar appellant was van mening dat hij in een andere functie, namelijk Operationeel Specialist C, ingedeeld had moeten worden. De rechtbank oordeelde dat de korpschef bij de matching van functies had mogen vasthouden aan de besluiten over de uitgangspositie van appellant en dat er geen sprake was van een onhoudbare match.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de transponeringstabel, die door appellant als een algemeen verbindend voorschrift werd aangemerkt, niet als zodanig kan worden beschouwd. De Raad stelt dat de korpschef bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie mag uitgaan van de regels die in de transponeringstabel zijn vastgelegd. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De Raad wijst erop dat het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn, niet voldoende is om de match onhoudbaar te achten. De Raad concludeert dat de korpschef de motivering van het bestreden besluit voldoende heeft onderbouwd en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan in het openbaar op 24 december 2015, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigt.

Uitspraak

15/4778 AW
Datum uitspraak: 24 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
29 mei 2015, 14/2617 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellant zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.W.J. van der Steen, mr. B.H. Willems-Holshof en F.J.H. Gunther.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663 (uitspraken van 1 juni 2015).
1.2.
Appellant was werkzaam in de voormalige politieregio Midden- en West-Brabant. De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het LFNP is vastgesteld op de functie van Beleidsmedewerker Internationale Samenwerking (schaal 11). Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Bedrijfsvoeringsspecialist C. Deze functie is gelegen binnen het domein ondersteuning, vakgebied bedrijfsvoeringsspecialismen. Bij besluit van 4 juli 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 9 januari 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:59), geoordeeld dat de zogenoemde transponeringstabel een algemeen verbindend voorschrift is en dat geen sprake is van ernstige feilen op grond waarvan dit algemeen verbindend voorschrift niet kan worden toegepast. De korpschef heeft bij de matching mogen vasthouden aan de besluiten over de uitgangspositie. Van een apert onhoudbare match naar het vakgebied Bedrijfsvoeringsspecialismen, is, bezien vanuit de uitgangspunten van de Regeling, geen sprake. De match komt de rechtbank niet onbegrijpelijk of anderszins onhoudbaar voor. Dat de indeling in een ander vakgebied en een andere
LFNP-functie op grond van de door appellant aangevoerde feiten en omstandigheden wellicht denkbaar was geweest en dat er raakvlakken zijn met de functie van Operationeel Specialist C, betekent niet dat de door de korpschef gemaakte match apert onhoudbaar is. Evenmin is sprake van feiten of omstandigheden die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Daarbij is van belang dat de overgang naar een LFNP-functie geen verandering brengt in de aan appellant feitelijk opgedragen werkzaamheden.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad heeft in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 geoordeeld dat de transponeringstabel, anders dan de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen, niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Dit neemt niet weg dat aan deze tabel, mede op grond van de waarborgen waarmee de totstandkoming ervan is omgeven, een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht. De korpschef mag bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan uitgaan dat toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt. Hij mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel.
Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van zijn uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
4.2.1.
Appellant heeft betoogd dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied en dat de matching had moeten leiden tot een indeling in het domein Uitvoering, vakgebied operationeel specialismen op de functie van Operationeel Specialist C, nu zijn werkzaamheden voornamelijk zijn gericht op politiële beleidsontwikkeling. De stelling dat een andere uitkomst van de matching ook verdedigbaar zou zijn geweest is echter, zoals reeds onder 4.1 is overwogen, niet voldoende voor de conclusie dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins onhoudbaar is te achten. Voorts kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij al in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen. De stelling van appellant dat de korpschef nader onderzoek had moeten verrichten en bij de matching rekening had moeten houden met andere documenten zoals beoordelingen en verslagen van functioneringsgesprekken, slaagt niet. Dergelijke documenten zien in feite op de uitgangspositie. In artikel 3, vierde lid van de Regeling en in de Beleidsregel instructie organieke matching is immers voorgeschreven welke stukken bij de matching worden meegewogen. De door appellant genoemde documenten worden hierin, logischerwijs, niet genoemd.
4.2.2.
Anders dan appellant en met de korpschef acht de Raad de in het bestreden besluit gegeven motivering op het punt van de matching niet ontoereikend. De korpschef heeft in het bestreden besluit ten aanzien van de stelling van appellant over zijn feitelijke werkzaamheden en de bestanddelen uit zijn functiebeschrijving verwezen naar de mogelijkheid tot functieonderhoud, de wijze van matching en de transponeringstabel. Daarmee is wel degelijk gemotiveerd waarom het resultaat van de matching overeenkomstig de Regeling is geschied en niet anderszins onhoudbaar is te achten. Weliswaar was het beter geweest als de motivering op dit punt wat meer op de persoon van betrokkene toegesneden was, maar van een motiveringsgebrek op dit punt kan niet worden besproken, juist nu de korpschef voor besluitvorming als hier aan de orde in beginsel mag verwijzen naar de transponeringstabel.
4.2.3.
Ten aanzien van het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel heeft de korpschef onweersproken gesteld dat, wat betreft de volgens appellant vergelijkbare functies bij andere korpsen, sprake is van andere korpsfunctiebeschrijvingen waarin sprake is van een directe bijdrage aan operationele politietaken. Deze aspecten worden niet genoemd in de functiebeschrijving van appellant. Dit heeft in het geval van appellant dan ook geleid tot indeling in het domein ondersteuning, vakgebied bedrijfsvoeringspecialismen. De korpschef heeft hierbij gewezen op het bepaalde in de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013, deel III C, onder 18, in het bijzonder de motivering specifiek ten aanzien van B (Bedrijfsvoering Specialismen). De motivering in het bestreden besluit op het punt van het gelijkheidsbeginsel acht de Raad niet ontoereikend, nu de korpschef zich daarbij op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van relevante verschillen die maken dat functies en uitgangsposities van verschillende collega’s niet op één lijn zijn te stellen. Dat de korpschef naar aanleiding van de door appellant in hoger beroep overgelegde lijst nog specifieker is ingegaan op het beroep op het gelijkheidsbeginsel, maakt niet dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
4.3
Appellant heeft tot slot betoogd dat de korpschef het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd door de transponeringstabel op te vatten als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar en beroep openstaat. Appellant is terecht tegen deze dragende overweging in de besluitvorming opgekomen en hij heeft moeten procederen om tot een deugdelijke motivering te komen. Daarom maakt hij aanspraak op vergoeding van proceskosten, aldus appellant. Dit betoog slaagt niet. Dat de transponeringstabel niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift, laat immers onverlet dat de tabel als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. De Raad verwijst in zoverre naar zijn onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Dat de transponeringstabel het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, leidt dan ook niet tot de conclusie dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van appellant op de vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3123) volgens welke in geval van een ongegrond beroep aanleiding bestaat om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten die een andere partij heeft moeten maken, indien die andere partij heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het besluit te krijgen, slaagt niet. Nu de transponeringstabel als grondslag mag dienen voor het bestreden besluit bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat appellant heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het bestreden besluit te krijgen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat, gelet op wat onder 4.3 is overwogen, geen aanleiding. In het verlengde hiervan bestaat er evenmin aanleiding om, zoals is verzocht, de korpschef te veroordelen tot vergoeding van griffierecht.
6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.W. Munneke

HD