ECLI:NL:CRVB:2016:4112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
15/7870 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van de (duur)belastbaarheid van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant had zich op 19 augustus 2013 ziek gemeld vanwege vermoeidheidsklachten, maar zijn contract eindigde kort daarna. Het Uwv heeft appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld, maar concludeerde na een eerstejaars ZW-beoordeling dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn loon te verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat zijn vermoeidheid door een slaapstoornis niet goed was ingeschat en dat hij een urenbeperking van vier uur per dag nodig had.

De Raad heeft de argumenten van appellant en de medische rapporten van zowel het Uwv als de door appellant ingeschakelde artsen beoordeeld. De Raad oordeelde dat de artsen van het Uwv zorgvuldig te werk waren gegaan en alle relevante informatie hadden meegenomen in hun beoordeling. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische redenen waren om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant was overschat. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak, waarbij hij oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad wees ook op de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de medische gegevens en de actieve rol van appellant in zijn dagelijks leven, wat in strijd was met de claims van een urenbeperking.

Uitspraak

15/7870 ZW
Datum uitspraak: 26 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 oktober 2015, 15/1482 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O. Labordus hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Appellant heeft nadere medische informatie ingebracht waarop namens het Uwv door een verzekeringsarts bezwaar en beroep is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2016, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Labordus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich met ingang van 19 augustus 2013 ziek gemeld voor zijn fulltime werkzaamheden als serviceadviseur wegens vermoeidheidsklachten. Op 22 augustus 2013 eindigde zijn contract voor bepaalde tijd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een zogenoemde eerstejaars ZW-beoordeling is appellant gezien door een arts van het Uwv, die volgens het rapport van 28 juli 2014 tot de conclusie is gekomen dat appellant beperkingen heeft en aangewezen is op werk zonder veelvuldige storingen, deadlines, productiepieken of onderbrekingen en werk zonder leidinggevende aspecten. Appellant mag voorts geen gevaarlijke machines of voertuigen bedienen. Er wordt geen indicatie gezien voor een urenbeperking. De beperkingen van appellant zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juli 2014. Na een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 13 augustus 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van
19 september 2014 geen recht heeft op ziekengeld omdat hij in staat wordt geacht ten minste 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van
12 februari 2015 (bestreden besluit). Daaraan ligt een onderzoek van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag waarvan de resultaten zijn neergelegd in rapporten van 5 februari 2015 en 11 februari 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de (duur)belastbaarheid van appellant op de datum in geding heeft overschat en heeft het Uwv appellant terecht in staat geacht meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen.
3.1.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen. Appellant is van mening dat de vermoeidheid die voortvloeit uit zijn slaapstoornis door de artsen van het Uwv fors is onderschat en dat hij is aangewezen op een urenbeperking van vier uur per dag. Appellant heeft ter toelichting verwezen naar een bij de rechtbank ingebracht rapport van 27 augustus 2015 van verzekeringsarts/medisch adviseur J.M. Fokke. Volgens appellant heeft de rechtbank onvoldoende waarde gehecht aan dit rapport. In hoger beroep heeft appellant een nader rapport van 17 februari 2016 ingezonden van deze arts en van GZ-psycholoog
drs. L. Belarbi van 10 februari 2016.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de (duur)belastbaarheid van appellant niet heeft overschat. Ter zitting heeft appellant verklaard dat het hem met name gaat om de vraag of de artsen van het Uwv een urenbeperking van vier uur per dag hadden behoren aan te nemen, zoals Fokke in de in 3.1 genoemde rapporten heeft geconcludeerd.
4.2.
Volgens Fokke is onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen die voortkomen uit de insomnia, waarbij volgens hem sprake is van een sterk vestoord slaapritme dat is onderkend door de behandelend sector. Tevens is in zijn rapport vermeld dat appellant lijkt te worden tegengeworpen dat hij overdag diverse activiteiten verricht. Volgens Fokke mag appellant wel in staat geacht worden tot het verrichten van activiteiten, maar zijn deze activiteiten slechts kortstondig mogelijk waarbij appellant overdag regelmatig enige tijd moet rusten op basis van zijn snel optredende energetische tekortkomingen. Fokke acht het aannemelijk dat een urenbeperking bestaat voor ongeveer drie uur per dag waarbij hij heeft gesteld dat de complicatie geldt dat appellant er niet mee gebaat is als hij vijf uur achtereen werkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep legt volgens hem te grote nadruk op de psychische problematiek van appellant (als gevolg van het overlijden van zijn moeder en diverse andere life-events), terwijl de behandelend psycholoog duidelijk te kennen geeft dat er geen andere stoornis aanwezig is dan de insomnia. Het is volgens Fokke logisch dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vanuit diens visie dat de klachten psychogeen zijn, onvoldoende verklaring kan vinden voor de klachten. Fokke is van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de behandelend sector selectief aanhaalt en acht het onzorgvuldig dat niet ook is getracht de klachten en de beperkingen vanuit het ziektebeeld van de insomnia te verklaren en evenmin is getracht zich nader te verdiepen in dit ziektebeeld. Fokke komt in het rapport van 27 augustus 2015 tot de conclusie dat appellant niet in staat is meer dan vier uur per dag te werken. In zijn rapport van 17 februari 2016 heeft hij vermeld dat hij appellant alsnog heeft onderzocht en heeft hij zijn standpunt over de urenbeperking gehandhaafd. In dat rapport is hij van oordeel dat niet behandelde psychische klachten ten grondslag liggen aan de insomnia.
4.3.1.
Dat de artsen van het Uwv onzorgvuldig zijn geweest en selectief informatie van de behandelend sector hebben aangehaald, zoals Fokke heeft geschreven, wordt niet gevolgd. De artsen van het Uwv hebben een uitgebreide anamnese afgenomen, appellant onderzocht en alle informatie uit de behandelend sector in aanmerking genomen. Er zijn ook beperkingen aangenomen voor de klachten van appellant zoals weergegeven in 1.2, doch niet in die mate die volgens appellant aan de orde is. De motivering voor de vastgestelde beperkingen zonder een urenbeperking is op inzichtelijke wijze in het rapport van 28 juli 2014 van een verzekeringsarts neergelegd. Daarbij is het actieve dagverhaal van appellant (drie keer per week twee uur sportschool, het doen van bijna alle huishoudelijke taken en de honden
20 minuten tot een uur uitlaten) in beschouwing genomen. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft die beperkingen bevestigd nadat hij appellant heeft gezien en informatie van de behandelend sector in aanmerking heeft genomen.
4.3.2.
Op basis van de aanwezige informatie en eigen onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er objectief medisch geen verklaring is voor de ernst van de geclaimde klachten. Er is volgens hem geen overtuigend bewijs voor het aannemen van een duurbeperking. Dit strookt met de informatie van de behandelend sector. De in het dossier aanwezige brieven van neuroloog C.M. Plezier, GZ-psycholoog L. Belarbi, GZ-psycholoog C. Aartsen en huisarts A. Telgenhof, hebben met elkaar gemeen dat geen afwijkingen werden gevonden als oorzaak voor de slaapstoornis, anders dan een milde osas en problemen met de remslaap waarvan op 22 oktober 2014 is gebleken bij de kaakchirurg. Ook KNO-arts Leversteijn heeft in zijn brief van 5 maart 2015 vermeld dat op zowel
zij- als rugligging heftig snurken werd getoond waarvoor een MRA is aangemeten. Appellant heeft deze slechts één nacht willen dragen omdat hij daardoor kiezen zou hebben gebroken. In het journaal van de huisarts van 20 november 2014 is voorts het volgende opgenomen: “Het blijft toch een raar verhaal. Klinkt als een leven als bodybuilder, maar kan niet werken, want te moe? Wellicht de tijd om radicaal het leven om te gooien? 3x per week sporten, (vrijwilligers)werk, 3 maaltijden per dag met 2-3 tussendoortjes? “gewoon” te doen?” Verder wordt in het rapport van de verzekeringsarts in bezwaar melding gemaakt van een normaal dagelijks functioneren, zonder sterk verhoogde recuperatiebehoefte in de vorm van overdag slapen. Tijdens de hoorzitting bij het Uwv is ingegaan op het slaappatroon van appellant en heeft appellant verklaard in de middag niet meer te slapen. Volgens dit rapport is appellant ook in staat ’s avonds zonder concentratieproblemen naar het journaal of actiefilms te kijken.
4.3.3.
Daar komt bij dat de artsen van het Uwv appellant hebben gezien en onderzocht op data die dicht bij de datum in geding zijn gelegen. Fokke heeft appellant pas onderzocht in 2016. Verder heeft Fokke in zijn laatste rapport van 17 februari 2016 geschreven dat de insomnia een serieus gevolg is van een onderliggend psychiatrisch ziektebeeld dat behandeld dient te worden, waarmee hij lijkt terug te komen op zijn standpunt dat sprake is van primaire insomnia. Daarmee is het belangrijkste argument van Fokke dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep te grote nadruk heeft gelegd op psychische factoren, al baseert Fokke zich daarbij op andere psychische factoren dan de arts van het Uwv, in feite van tafel.
4.4.
Wat in 4.3.1 tot en met 4.3.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat in dit geval doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan de rapporten van de artsen van het Uwv.
5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de duurbelastbaarheid van appellant is overschat. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en J.S. van der Kolk en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) R.I. Troelstra

UM