ECLI:NL:CRVB:2016:4102

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
14/5874 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de ZW-uitkering en de weigering van de WIA-uitkering van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de verlaging van haar ZW-uitkering met 25% door het Uwv en de weigering van haar WIA-uitkering. De Raad oordeelde dat het Uwv niet bevoegd was om de ZW-uitkering te verlagen, omdat er onvoldoende bewijs was dat appellante haar verplichtingen niet was nagekomen. De Raad stelde vast dat de afspraken in het re-integratieplan niet concreet genoeg waren om appellante te kunnen verwijten dat zij niet voldoende had gesolliciteerd of zich niet had ingespannen voor haar re-integratie. De Raad vernietigde de beslissing van het Uwv en herstelde de ZW-uitkering van appellante. Wat betreft de WIA-uitkering oordeelde de Raad dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante in staat was om de functies van magazijn/expeditiemedewerker, parkeercontroleur en wikkelaar te vervullen. De Raad bevestigde de weigering van de WIA-uitkering.

Uitspraak

14/5874 ZW, 15/2235 WIA
Datum uitspraak: 26 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van
17 september 2014, 14/781 (aangevallen uitspraak 1) en van 5 maart 2015, 14/2958 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Appellante heeft aanvullende medische stukken overgelegd en het Uwv heeft rapporten ingebracht van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Bij brief van 14 april 2016 heeft mr. I. Winia zich als gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken plaatsgevonden op 25 mei 2016, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Winia. Het Uwv is niet verschenen. Het onderzoek is geschorst ter zitting.
Bij brief van 24 augustus 2016 heeft appellante een nadere toelichting op haar standpunt gegeven en op 2 september 2016 heeft zij nadere medische informatie ingezonden.
Op 14 september 2016 heeft een nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Winia. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich onder meer met nek-, lage rug-, hand- en schouderklachten per
27 maart 2012 ziek gemeld voor haar op uitzendbasis verrichte werkzaamheden als assemblagemedewerkster voor 20 uur per week. Zij ontving op dat moment ook een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, waarvoor zij zich eveneens per die datum heeft ziek gemeld. Appellante is in aanmerking gebracht voor twee uitkeringen ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 13 maart 2013 heeft appellante een re-integratieplan ondertekend. Bij het
re-integratietraject is het re-integratiebedrijf Inzichtadvies betrokken. In een Eindverslag van het arboteam van 4 september 2013 heeft het Uwv vermeld dat appellante te kennen heeft gegeven zich niet in staat te achten om te werken. Het Uwv heeft appellante dringend geadviseerd het traject bij Inzichtadvies weer op te pakken. Volgens een voorgedrukt formulier “Melding gedrag klant tijdens re-integratietraject” van 23 september 2013 heeft appellante volgens de aangevinkte vakjes te weinig sollicitaties verricht, belemmerende eisen gesteld ten aanzien van werk en anderszins onvoldoende meegewerkt aan het vinden van passende arbeid.
1.3.
Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante met 25% verlaagd over de periode van 7 oktober 2013 tot en met 6 februari 2013 (lees 2014). Bij besluit van 23 oktober 2013 heeft het Uwv de andere ZW-uitkering van appellante met 25% verlaagd over de periode van 14 oktober 2013 tot en met 13 februari 2014. Het tegen deze besluiten gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 27 januari 2014 (bestreden besluit 1).
1.4.
Op 10 december 2013 heeft appellante een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit 13 februari 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 25 maart 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij in staat wordt geacht meer dan 65% te kunnen verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 15 augustus 2014 (bestreden besluit 2). Daaraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag van 28 juli 2014.
2.1.
Het tegen bestreden besluit 1 ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard bij aangevallen uitspraak 1. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante geen gevolg heeft gegeven aan de afspraken zoals vastgesteld in het re-integratieplan omdat zij herhaaldelijk te kennen heeft gegeven dat sprake is van toegenomen klachten terwijl er volgens het Uwv voor appellante geen contra-indicaties zijn voor deelname aan een
re-integratietraject.
2.2.
Het tegen bestreden besluit 2 ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij aangevallen uitspraak 2. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de door de artsen van het Uwv uitgevoerde medische beoordeling en dat niet is gebleken dat de belasting van de geduide functies de mogelijkheden van appellante overschrijden.
3.1.
Appellante kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraken. Wat betreft de verlaging van haar ZW-uitkeringen stelt zij dat niet duidelijk is gemaakt wat zij verkeerd heeft gedaan. Appellante is van mening dat het feit dat zij melding is blijven maken van haar medische klachten geen reden kan vormen voor het opleggen van een maatregel. Appellante is daarnaast van mening dat zij gezien haar medische situatie ten onrechte niet in aanmerking is gebracht voor een WIA-uitkering. Appellante heeft informatie van haar behandelaars overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit. Het Uwv is van mening dat terecht de maatregel van verlaging van de ZW-uitkeringen met 25% is opgelegd, omdat appellante zich volgens het Uwv onvoldoende heeft ingespannen voor haar re-integratie. Appellante heeft zich niet of onvoldoende gehouden aan de in het re-integratieplan opgenomen afspraken. Appellante heeft volgens het Uwv te weinig sollicitaties verricht, belemmerende eisen gesteld aan het werk en onvoldoende meegewerkt aan het vinden van passend werk. Daartoe heeft het Uwv naar voren gebracht dat appellante gedurende het
re-integratietraject meerdere malen aanvullende medische informatie aan het Uwv heeft verstrekt die telkens is beoordeeld door een verzekeringsarts. Deze arts heeft steeds weer moeten constateren dat de belastbaarheid van appellante ongewijzigd is gebleven en dat zij in staat moet worden geacht om passende werkzaamheden te verrichten. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapport van 6 januari 2014 tot de conclusie gekomen dat er geen contra-indicaties zijn voor appellante om het re-integratietraject te volgen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aangevallen uitspraak 1
4.1.1.
In artikel 45, eerste lid, aanhef en onder p, van de ZW, zoals dat luidde ten tijde van belang is bepaald dat het Uwv het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend weigert indien de verzekerde de verplichtingen die zijn opgenomen in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of in het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk is nagekomen. Uit de artikelen 5, aanhef en onder c, en 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit socialeverzekeringswetten volgt dat het Uwv in het hiervoor omschreven geval de uitkering verlaagt met 25% met de mogelijkheid van afwijking gedurende ten minste vier maanden.
4.1.2.
Ter zitting heeft het Uwv zijn standpunt nader toegelicht dat appellante wordt verweten onvoldoende te hebben gesolliciteerd en het vinden van passende arbeid te hebben gefrustreerd omdat zij veel functies niet passend achtte wegens haar klachten. De verplichtingen waaraan appellante zich dient te houden vloeien volgens het Uwv voort uit het re-integratieplan dat appellante op 13 maart 2013 heeft ondertekend.
In dit re-integratieplan is het volgende vermeld:
”9. ... De volgende afspraken zijn gemaakt over sollicitatie- en andere
re-integratieactiviteiten en huiswerkopdrachten.
9.1. (…)
Informatie die van belang is voor het traject (zoals ziekte, vakanties, adreswijziging of vinden van een baan), zal tijdig doorgegeven worden aan inZichtadvies.
Bij het vinden van een baan wordt aan de coach/counsellor van inZichtadvies aangeleverd:
  • Kopie arbeidsovereenkomst;
  • Kopie detacheringsovereenkomst;
  • Kopie uitzendovereenkomst;
  • Kopieën loonstrookje, indien u op uitzendbasis gaat werken.
U houdt zich aan de afspraken die u met uw coach/cousellor maakt. Als u merkt dat u de afspraken niet kunt nakomen, neemt u zo snel mogelijk contact met hem of haar op.
Werk zoeken is iets wat u zoveel mogelijk zelf doet. Uw coach begeleidt, bemiddeld, coacht, biedt hulp en geeft u advies hoe u dat het best aan kunt pakken en van welke hulpmiddelen u gebruik kunt maken. De eigen verantwoordelijkheid en eigen inzet zijn noodzakelijke factoren voor een effectief en succesvol traject.
9.2. Op vraag 9.2, Welke afspraken heeft u gemaakt over werk zoeken en solliciteren? Is vermeld: Cliënt zal haar uiterste best doen om het traject succesvol uit te voeren. Zie verder hierboven bij 9.1.”
4.1.3.
In het re-integratieplan is voor het verrichten van sollicitaties geen afspraak neergelegd. Een verplichting voor het doen van een minimum aantal sollicitaties ontbreekt. Hieruit volgt dat van een niet nakomen van een in het re-integratieplan opgenomen verplichting op het vlak van het solliciteren geen sprake is. Op deze grond komt het Uwv dan ook niet de bevoegdheid toe een maatregel op te leggen.
4.1.4.
Dat appellante geen belemmerende eisen aan het werk mag stellen en zich voldoende dient in te spannen passende arbeid te vinden, vloeit volgens het Uwv voort uit de onder 9.2 in het re-integratieplan opgenomen verplichting dat appellante haar uiterste best dient te doen om het traject succesvol uit te voeren. Deze – vage – norm geeft appellante onvoldoende houvast. Er is geen sprake van een concrete en duidelijke norm die appellante in staat stelt haar gedrag daarop af te stemmen. Dat zou anders kunnen zijn indien over deze in 9.1 en 9.2 neergelegde verplichting nadere en concretiserende afspraken zouden zijn gemaakt met bijvoorbeeld de coach. Er zijn echter geen gegevens waaruit blijkt dat degelijke verdere concrete en duidelijke afspraken met appellante zijn gemaakt. Op basis van alleen de in 9.1 en 9.2 opgenomen en vaag omschreven verplichting is niet vast te stellen of appellante deze niet is nagekomen. Dat appellante keer op keer te kennen heeft gegeven van mening te zijn dat gevonden functies niet passend zijn en artsen van het Uwv heeft benaderd met medische informatie, maakt dat niet anders. De teneur van het eindrapport van 12 maart 2014 van Inzichtadvies is bovendien genuanceerd over de activiteiten en opstelling van appellante. Daarin is in positieve zin aangetekend dat appellante zelf naar functies heeft gezocht en heeft gewerkt aan de beheersing van de Nederlandse taal. Ook dit rapport biedt onvoldoende gegevens om vast te stellen dat appellante haar verplichtingen niet is nagekomen. Het Uwv is dus niet bevoegd een maatregel op te leggen wegens schending van de verplichting dat appellante niet haar uiterste best doet.
4.1.5.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak 1 voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. De besluiten van 10 en
23 oktober 2013 zullen worden herroepen. Tevens zal worden bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van bestreden besluit 1.
4.2.
Aangevallen uitspraak 2
4.2.1.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de medische beoordeling van de artsen van het Uwv wordt onderschreven. Het onderzoek door de artsen van het Uwv is zorgvuldig geweest. Daartoe wordt overwogen dat appellante door een verzekeringsarts op 14 januari 2014 lichamelijk en psychisch is onderzocht. Blijkens de uitgebreide anamnese zoals opgenomen in het rapport van deze verzekeringsarts van
20 januari 2014, heeft deze arts aandacht besteed aan alle klachten van appellante en geconcludeerd dat rekening gehouden moet worden met een verminderde belastbaarheid van appellante. De beperkingen zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst van
14 januari 2014 en betreffen onder meer beperkingen in verband met klachten van de
nek-, schouder- en arm rechts. Ook is rekening gehouden met chronische lage rugklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 juli 2014 blijk van gegeven een zorgvuldig onderzoek te hebben gedaan en de informatie uit de behandelend sector in aanmerking te hebben genomen. Uit de in beroep en in hoger beroep overgelegde medische informatie blijkt niet van een wezenlijk ander beeld van medische situatie van appellante ten tijde in geding. De neuroloog B.J.A. van Hoeve vermeldt in het rapport van 18 november 2014 dat sprake is van chronische rugklachten. Er zouden op een MRI-scan in Polen geen aanwijzingen zijn voor een HNP of intel compressie. Anesthesioloog/pijnbestrijder
dr. K.E. Hecker vermeldt op 5 februari 2015 dat er geen diagnose gesteld kan worden voor appellantes klachten. De in beroep en in hoger beroep ingebrachte medische informatie leidt dan ook niet tot twijfel aan de medische grondslag van bestreden besluit 2.
4.2.2.
Nu van de juistheid van de door de artsen van het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante wordt uitgegaan, zijn er evenmin aanknopingspunten die leiden tot twijfel aan de in het rapport van 29 januari 2014 neergelegde conclusie van de arbeidsdeskundige dat appellante in staat moet worden geacht tot het vervullen van de functies van magazijn/expeditiemedewerker, parkeercontroleur en wikkelaar.
4.2.3.
Het voorgaande betekent dat aangevallen uitspraak 2 voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van appellante tot een bedrag van € 1.240,- (1 punt voor een (aanvullend) hoger beroepschrift en 1,5 punt voor de aanwezigheid op de zittingen). In beroep was nog geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voorts komen de reiskosten van appellante voor vergoeding in aanmerking, in totaal € 123,90.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
Aangevallen uitspraak 1
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 januari 2014;
  • herroept de besluiten van 10 en 23 oktober 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 januari 2014;
  • veroordeelt het Uwv in proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.363,90;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 167,- vergoedt.
Aangevallen uitspraak 2
- bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J.S. van der Kolk en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) R.I. Troelstra

SS