ECLI:NL:CRVB:2016:4086

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
16/125 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroepen primair besluit en gevolgen van niet verschijnen op oproep in bijstandszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 november 2015 een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellant had op 6 maart 2015 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW). Het college stelde de aanvraag buiten behandeling omdat appellant de gevraagde bewijsstukken niet had overgelegd. Na bezwaar van appellant heeft het college hem de kans gegeven om alsnog stukken te overleggen, maar appellant verscheen niet op een afspraak om zijn woonsituatie te verduidelijken. Het college heeft daarop de aanvraag afgewezen, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de woonsituatie van appellant.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten en dat het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk was. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet gehoord is en dat de besluiten van het college onterecht zijn genomen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om het primaire besluit te wijzigen en dat het bestreden besluit in strijd met de Awb is genomen, omdat appellant niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Desondanks heeft de Raad geoordeeld dat het college terecht het bezwaar tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat dit besluit inmiddels was herroepen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van appellant. De uitspraak benadrukt het belang van de medewerkingsverplichting van de aanvrager in het kader van bijstandsverlening en de gevolgen van het niet verschijnen op oproepen.

Uitspraak

16/125 PW
Datum uitspraak: 18 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 november 2015, 15/5117 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.E. van der Bent, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met zaak 16/126 WWB, plaatsgevonden op
6 september 2016. Namens appellant is mr. Van der Bent verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Darwish-Willeboordse. In de zaak 16/126 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 6 maart 2015 een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ingediend. In dat kader heeft appellant opgegeven dat hij op het adres [adres 1] woont en dat hij een ander adres als postadres heeft. Op een wijzigingsformulier heeft appellant verklaard dat er iets fout ging bij het invullen van zijn verblijfadres en dat hij bij [naam] (D) op het adres [adres 2] (opgegeven adres) logeert.
1.2.
Bij besluit van 3 mei 2015 (besluit 1) heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant de gevraagde bewijsstukken niet heeft overgelegd.
1.3.
Hangende het bezwaar van appellant tegen besluit 1 heeft het college aanleiding gezien appellant bij e-mailbericht van 29 mei 2015 in de gelegenheid te stellen alsnog nader genoemde stukken te overleggen, waaronder een schriftelijke verklaring betreffende de reden waarom hij zich niet mag inschrijven op het opgegeven adres. Appellant heeft vervolgens een verklaring van D van 29 mei 2015 overgelegd. Op 19 juni 2015 hebben medewerkers van de afdeling Bijzonder Onderzoek een onaangekondigd huisbezoek afgelegd aan het opgegeven adres. Omdat de deur niet werd geopend, hebben zij een uitnodiging voor een afspraak op
23 juni 2015 in de brievenbus gedeponeerd. Appellant is zonder bericht niet verschenen op de afspraak.
1.4.
Bij besluit van 2 juli 2015 (besluit 2) heeft het college meegedeeld dat besluit 1 geheel of gedeeltelijk onjuist is, dat dit besluit wordt gecorrigeerd en volledig vervalt.
1.5.
Bij afzonderlijk besluit van 2 juli 2015 (besluit 3) heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat hij zonder bericht niet is verschenen op de afspraak van 23 juni 2015, waardoor het recht op bijstand niet kan worden beoordeeld.
1.6.
Bij besluit van 6 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen
besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen besluit 3, waarbij de aanvraag is afgewezen, ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat besluit 1 bij besluit 2 volledig is herroepen, zodat een inhoudelijke behandeling van het bezwaar geen juridisch doel dient. De aanvraag is afgewezen op de grond dat er onvoldoende duidelijkheid is over de woonsituatie van appellant, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, anders dan appellant betoogt, besluit 3 als een nieuw primair besluit is aan te merken en geen besluit op bezwaar is omdat dit laatste besluit niet op de grondslag van het bezwaar is genomen. Besluit 1 betrof een kennelijke misslag en vervolgens is onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellant. Het bestreden besluit voldoet wel aan de eis dat dit als een resultaat van heroverweging kan worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant zijn gronden in de bezwaarfase ruimschoots kunnen toelichten. Het bezwaar tegen besluit 1 heeft het college wegens het ontbreken van procesbelang na het herroepen van dat besluit terecht
niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar van appellant heeft het college terecht met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede geacht gericht te zijn tegen besluit 3. Appellant heeft verwijtbaar geen gehoor gegeven aan de oproep van
19 juni 2015 en heeft daarmee onvoldoende gegevens en duidelijkheid gegeven over zijn woon- en leefsituatie.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft allereerst aangevoerd dat hij door de besluitvorming wel degelijk in zijn belangen is geschaad. Appellant is ten onrechte niet gehoord en is anders dan de rechtbank heeft overwogen niet in de gelegenheid gesteld nadere gronden tegen de inhoudelijke afwijzing in te dienen. Appellant stelt verder dat de besluiten 2 en 3 van 2 juli 2015 tezamen één, onvolledig, besluit op bezwaar vormen, omdat deze als het resultaat van de heroverweging in bezwaar kunnen worden beschouwd.
4.2.
Het college heeft, nadat appellant bezwaar had gemaakt tegen besluit 1, bij besluit 2 meegedeeld dat besluit 1 is komen te vervallen. Op grond van artikel 6:19 van de Awb is het college bevoegd om, ook hangende bezwaar, het primaire besluit te wijzigen, in te trekken of te vervangen. Deze mogelijkheid staat ook open wanneer de wijziging, intrekking of vervanging van het primaire besluit plaatsvindt naar aanleiding van de ingebrachte bezwaren. Nu het college na het herroepen van besluit 1 een inhoudelijk besluit op de aanvraag dient te nemen, wat ook is gebeurd bij besluit 3, is besluit 3 van 2 juli 2015 terecht aangemerkt als primair besluit. Dit betekent dat het college en de rechtbank het besluit van 6 juli 2015 terecht hebben aangemerkt als een besluit op bezwaar. De beroepsgrond van appellant slaagt in zoverre niet.
4.3.
Appellant voert wel terecht aan dat het college ten onrechte heeft afgezien van het horen van appellant. Het college had appellant naar aanleiding van besluit 3 van 2 juli 2015, waarbij inhoudelijk is beslist, in de gelegenheid moeten stellen te worden gehoord alvorens een besluit op bezwaar te nemen. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is genomen. Gesteld noch gebleken is dat appellant zijn standpunt in beroep en in hoger beroep onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen. Met toepassing van artikel 6:22 van de Awb bestaat daarom geen aanleiding het bestreden besluit wegens strijdigheid met artikel 7:2 van de Awb te vernietigen.
4.4.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar tegen besluit 1 niet-ontvankelijk is. Met besluit 2 van 2 juli 2015 had appellant immers geen belang meer bij de beoordeling van zijn bezwaar gericht tegen besluit 1. De stelling van appellant dat hij heeft verzocht om vergoeding van kosten in bezwaar en daarom een belang is blijven behouden, slaagt niet. In het bezwaarschrift van 13 mei 2015, dat heeft geleid tot het herroepen van besluit 1 tot buiten behandelingstelling van de aanvraag, is niet verzocht om vergoeding van de kosten in bezwaar. Dit bezwaarschrift is door appellant zelf ingediend. Eerst na het herroepen van dit besluit heeft de gemachtigde van appellant bij de aanvullende gronden van bezwaar, gericht tegen de inhoudelijke afwijzing van de aanvraag in besluit 3, verzocht om een vergoeding van de kosten in bezwaar.
4.5.
Niet in geschil is dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om op
23 juni 2015 te verschijnen om informatie te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie. Appellant heeft aangevoerd dat dit hem niet kan worden verweten.
4.6.
Anders dan appellant heeft betoogd, was het college niet gehouden om hem ook per sms te informeren dat een uitnodiging in zijn brievenbus was gedeponeerd, dan wel een bericht achter te laten op het door hem opgegeven postadres. Het is immers aan het college om te bepalen op welke wijze hij post laat bezorgen (vergelijk de uitspraak van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1805). Daarbij komt dat van een aanvrager, die immers geacht wordt op het opgegeven adres zijn feitelijk verblijf te hebben, mag worden verwacht dat hij zich er regelmatig van vergewist of hem in het kader van die aanvraag correspondentie van het bijstandverlenend orgaan bereikt en dan, indien nodig, onmiddellijk reageert. Het betoog dat het college hem een tweede keer had moeten oproepen, slaagt evenmin. Het college heeft appellant met de gegeven termijn voldoende tijd gegeven om aan de oproep gehoor te geven (vergelijk de uitspraak van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2811).
4.7.
Uit 4.5 en 4.6 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant door geen gevolg te geven aan de oproep tekort geschoten is in de op hem rustende inlichtingen- of medewerkingsverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en op € 992,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van appellant in beroep en in
hoger beroep, in totaal een bedrag van € 1.984,-;
- bepaalt dat het college het door appellant betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep
van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) L.V. van Donk

HD