ECLI:NL:CRVB:2016:404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
14-6090 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de herhaling van gronden in hoger beroep

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die haar beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 januari 2016 uitspraak gedaan. Appellante had zich eerder ziek gemeld en ontving een uitkering op basis van de Wet WIA, maar het Uwv beëindigde deze uitkering omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar beperkingen, voortkomend uit het ASIA-syndroom en andere medische aandoeningen, niet correct zijn beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoert, een herhaling zijn van de eerder in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank had deze gronden al volledig en gemotiveerd besproken en het oordeel van de rechtbank wordt door de Raad onderschreven. Er is geen nieuwe medische informatie overgelegd die de beoordeling van het Uwv op 20 september 2013 in twijfel trekt. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/6090 WIA
Datum uitspraak: 27 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
26 september 2014, 14/775 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.L. Thiescheffer hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2015. Appellante en haar gemachtigde zijn ter zitting, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als kantinebeheerster voor 36 uur per week. Ze heeft zich op 18 november 2005 ziek gemeld vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante met ingang van 16 november 2007 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Het Uwv heeft bij besluit van 20 maart 2009 het recht op deze uitkering met ingang van
21 mei 2009 beëindigd, omdat is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 13 juli 2009 heeft het Uwv het door appellante tegen dit besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 maart 2010 (09/1966) heeft de rechtbank Leeuwarden het door appellante tegen het besluit van 13 juli 2009 ingediende beroep ongegrond verklaard.
1.2.
Appellante heeft vervolgens op 23 april 2010 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag bij besluit van 1 juli 2010 afgewezen.
1.3.
Appellante heeft zich op 13 januari 2013 opnieuw bij het Uwv gemeld omdat zij arbeidsongeschikt zou zijn. Op 9 april 2013 heeft appellante een WIA-uitkering aangevraagd, omdat haar arbeidsongeschiktheid is toegenomen met ingang van 2009.
1.4.
Op 14 juni 2013 heeft een verzekeringsarts van het Uwv een medisch onderzoeksverslag uitgebracht. Daarna heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv een rapport uitgebracht. Bij besluit van 18 juli 2013 heeft het Uwv appellante met ingang van 13 januari 2013 weer in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering.
1.5.
Bij besluit van 19 juli 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per
20 september 2013 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij per die datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Het Uwv heeft het door appellante tegen dit besluit ingestelde bezwaar, op grond van de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 januari 2014 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
22 januari 2014, bij beslissing op bezwaar van 23 januari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het recht van appellante op een WIA-uitkering is van 14 november 2013 tot
10 juli 2014 herleefd, in verband met de hartrevalidatie van appellante. Het Uwv heeft appellante, in verband met de recent gestelde diagnose dat zij lijdt aan leukemie, met ingang van 15 oktober 2015 opnieuw in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
17 januari 2014, geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellante onjuist zijn vastgesteld. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie heeft verricht, appellante heeft gezien tijdens de hoorzitting van 13 januari 2014 en de medische informatie uit de brief van de internist van het VUMC van 5 september 2013 bij zijn beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij de door de primaire verzekeringsarts voor appellante vastgestelde beperkingen onderschrijft, mede in het licht van hetgeen is opgenomen in de brief van 5 september 2013. Daarbij heeft hij gemotiveerd overwogen waarom hij concludeert dat er al met al geen feitelijke basis is om het gehele klachtencomplex van appellante aan het syndroom Autoimmune/inflammatory Syndrome Induced by Adjuvants (ASIA-syndroom) toe te schrijven. Appellante heeft in beroep geen objectieve medische informatie ingebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat zij op de datum in geding meer (medisch) beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. Appellante heeft geen gebruik gemaakt van de door de rechtbank ter zitting van 2 juni 2014 geboden gelegenheid informatie over haar beperkingen in te winnen bij
dr. Vooijs. Met het Uwv heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berust.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het Uwv haar beperkingen, die voortkomen uit het ASIA-syndroom, een ziekte aan de hartspier en chronische moeheid, per de datum in geding van 20 september 2013 heeft onderschat. In augustus 2014 zijn de borstprotheses verwijderd en sindsdien wordt het lichaam ontgift. Appellante lijdt thans aan leukemie, waarvoor zij wordt behandeld door de internist in het MCL Leeuwarden, en kampt met ernstige vermoeidheidsklachten. Volgens de internist waren de slechte bloedwaarden van appellante reeds aanwezig in 2013. Appellante is van mening dat zij door haar beperkingen onveranderd in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 20 september 2013 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
4.2.
De in hoger beroep door appellante aangevoerde gronden zijn een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.3.
Nu in hoger beroep geen nadere medische informatie is overgelegd die een ander licht werpt op de medische beperkingen van appellante op 20 september 2013, bestaan er geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
4.4.
De onder 4.1. weergeven vraag wordt bevestigend beantwoord.
4.5.
Uit de overwegingen 4.1. tot en met 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.A.E. Adamsson

TM