Uitspraak
OVERWEGINGEN
[datum] 1992 een uitkering, laatstelijk op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante is daarbij 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. Aan appellante is per 1 maart 2008 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend naar de norm die geldt voor een alleenstaande. Over de periode van 1 januari 1997 tot 1 april 2012 heeft appellante inkomsten uit arbeid genoten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante op basis van deze inkomsten als minder dan 25% arbeidsongeschikt beschouwd dient te worden en dat aan haar over die periode onverschuldigd uitkering is betaald. Bij besluit van 29 mei 2013 heeft het Uwv de betaling van de toeslag per 1 juni 2013 geschorst. Bij besluit van 19 juni 2013 heeft het Uwv appellante bericht dat het terug te vorderen bedrag € 143.894,55 bedraagt.
[naam] . Zij heeft het Uwv op 18 november 2013 verzocht om haar met ingang van 1 maart 2013 in aanmerking te brengen voor een toeslag naar de norm die geldt voor samenwonenden. Aan appellante en [naam] is in de tussenliggende periode aanvullende bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) verstrekt.
16 maart 2013 recht heeft op een toeslag van € 16,89 bruto per dag en dat appellante recht heeft op nabetaling van de toeslag over de periode van 16 maart 2013 tot 1 december 2013 tot een bedrag van € 3.167,01. Het Uwv heeft bij dat besluit tevens te kennen gegeven dat de nabetaling in zijn geheel wordt verrekend met de openstaande schuld van appellante bij het Uwv.
16 maart 2013 tot 1 december 2013 toeslag tot een bedrag van netto € 1.009,13 (bruto
€ 1.582,94) nabetaald dient te worden en dat het resterende bedrag aan nabetaling boven de netto beslagvrije voet uitkomt en daarom aangewend wordt voor de verrekening van de onder 1.1 genoemde terugvordering.
[naam] in de periode waarop de nabetaling van de toeslag betrekking heeft, ware deze tijdig geschied, tevens de beschikking hadden over een Wajong-uitkering en bijstand. Het Uwv heeft in het bestreden besluit inzichtelijk toegelicht over welke maanden appellante en [naam] de beschikking hadden over een netto inkomen beneden respectievelijk boven de netto beslagvrije voet, over welke maanden alsnog toeslag aan appellante is nabetaald tot een bedrag (in totaal) ter hoogte van de netto beslagvrije voet respectievelijk over welke maanden (deels) verrekening kon plaatsvinden. De Raad heeft verder geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv het voor verrekening beschikbare bedrag aan toeslag onjuist heeft berekend. Met de omstandigheid dat de gemeente Tilburg bij besluit 10 april 2014 heeft aangekondigd dat de onverschuldigd betaalde bijstand wordt teruggevorderd behoefde het Uwv geen rekening te houden nu het bij de verrekening, in verband met artikel 475b, derde lid, Rv, slechts gaat om de vraag of appellante en haar partner in de periode waarop de nabetaling betrekking heeft, 16 maart 2013 tot 1 december 2013, in feite konden beschikken over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet.
BESLISSING
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2016.