ECLI:NL:CRVB:2016:3993
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft verzoeker, werkzaam als generalist Gebiedsgebonden Politie bij de voormalige politieregio Flevoland, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 3 september 2015 het beroep van verzoeker ongegrond verklaard, nadat zijn verzoek om bevordering naar de functie van senior GGP was afgewezen door de korpschef. Verzoeker heeft vervolgens een verzoek ingediend om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat verzoeker zijn hoger beroep heeft ingetrokken na een nieuw besluit van de korpschef, waarbij verzoeker met terugwerkende kracht was bevorderd. De Raad heeft vervolgens enkel het verzoek om immateriële schadevergoeding beoordeeld. De Raad overweegt dat de redelijke termijn in deze procedure niet is overschreden, aangezien de totale duur van de procedure, van het indienen van het bezwaar tot de uitspraak van de Raad, drie jaar en drie maanden bedraagt. Dit is binnen de grenzen die de rechtspraak stelt voor procedures in drie instanties.
De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling tot vergoeding van schade en wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van griffier P.W.J. Hospel, en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2016.