ECLI:NL:CRVB:2016:3972

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
16/294 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van en overgang naar LFNP-functie en de beoordeling van matching

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.J. Dammingh, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie met betrekking tot de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie. De korpschef heeft de appellante in een bepaalde functie ingedeeld, waartegen zij bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in haar geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat de indeling in een vakgebied niet correct was, niet overtuigend geacht. De Raad heeft de procedure voor de matching en de relevante regelgeving uiteengezet en geconcludeerd dat de korpschef de juiste procedure heeft gevolgd bij de indeling van appellante in het vakgebied. De Raad heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er sprake was van gelijke gevallen.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter K.J. Kraan en griffier A. Mansourova.

Uitspraak

16/294 AW
Datum uitspraak: 20 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
1 december 2015, 14/1649 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en F.J.H. Gunther.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
Bij op bezwaar genomen besluit van 16 mei 2012 is de uitgangspositie van appellante voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) vastgesteld op de functie van Medewerker [medewerker, schaal]. Als bijzondere situatie is vermeld: “[vakgebied]”. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellante besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van [naam], met als [vakgebied, schaal] Bij besluit van 12 juli 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante betoogt, samengevat weergegeven, dat de matching in haar geval niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling) is geschied. Appellante heeft daartoe aangevoerd dat zij gelet op de kern en/of het doel van haar korpsfunctiebeschrijving van [medewerker, schaal], met de toevoeging Verzekeringen/Dienstongevallen, ten onrechte is gematcht in het vakgebied [vakgebied, schaal] in plaats van in het vakgebied Gespecialiseerde Ondersteuning.
4.2.
Het betoog van appellante dat bij de matching niet de door artikel 3, vierde lid, van de Regeling dwingend voorgeschreven volgorde is gehanteerd, vindt geen steun in het functievergelijkingsformulier waarin de motivering van de bestreden matching is opgenomen. Volgens dit formulier is voor het domein Ondersteuning als het meest vergelijkbare gekozen omdat uit de korpsfunctie(beschrijving) blijkt dat een bijdrage wordt geleverd aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie, terwijl tegelijkertijd uit de korpsfunctie(beschrijving) blijkt dat geen of een beperkte bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken. Blijkens het formulier is binnen dit domein vervolgens gekozen voor het vakgebied [vakgebied, schaal], omdat de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden uit de korpsfunctie van appellante hiermee het meest vergelijkbaar zijn. Voor de keuze van de LFNP-functie binnen het vakgebied is in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving de salarisschaal bepalend geacht. Het betoog slaagt niet.
4.3.
In stap 7 van de beleidsregel Instructie organieke matching (Stcrt. 2012, nr. 10411, zoals nadien gewijzigd, Stcrt. 2013, nr. 12776) is de procedure neergelegd voor het indelen in een vakgebied van functiebeschrijvingen binnen het domein Uitvoering of Ondersteuning. In de beleidsregel is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Nadat het domein is bepaald, vindt vervolgens indeling plaats in een vakgebied. Hiertoe wordt kern en/of doel van de functie in aanmerking genomen en vergeleken met de resultaatomschrijvingen van de LFNP vakgebieden uit het betreffende domein en zoals genoemd in bijlage 2. In principe wordt een functiebeschrijving ingedeeld in één vakgebied. Wanneer niet aanstonds een keuze voor een vakgebied kan worden gemaakt, wordt de functiebeschrijving ingedeeld in het vakgebied dat het meest vergelijkbaar is. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan hetgeen is bepaald in artikel 3, vierde lid, onderdeel b van de Regeling overgang naar een LFNP functie.”
4.4.
In de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 (Handleiding), pagina 66, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Voor korpsfunctiebeschrijvingen waarbij schadebemiddeling en nazorg wordt geboden aan medewerkers werkzaam bij een korps is het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar, omdat wordt bijgedragen aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie en geen of slechts een beperkte bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken. De betreffende werkzaamheden zijn intern gericht. Gelet hierop komen in aanmerking het vakgebied Gespecialiseerde Ondersteuning voor korpsfunctiebeschrijvingen tot en met schaal 9 en het vakgebied Bedrijfsvoering Specialismen voor korpsfunctiebeschrijvingen vanaf schaal 9. Zie in dat verband de Kern van de functie zoals genoemd bij alle LFNP functies in deze beide vakgebieden.”
4.5.
De functie van [medewerker, schaal] is blijkens de korpsfunctiebeschrijving gericht op het verrichten van administratieve werkzaamheden. In deze functie ligt het zwaartepunt - zoals tot uiting komt in de hoofdbestanddelen van de functie - op het beheer van administratieve processen en het verzorgen van de administratie en het secretariaat. Zoals de korpschef ter zitting bij de rechtbank heeft toegelicht laat de in de uitgangspositie van appellante vermelde bijzondere situatie “[vakgebied]” onverlet dat de korpsfunctie van appellante een administratief (beheersmatig) ondersteunend karakter heeft. In aanmerking genomen de in de formele (korps)functiebeschrijving van appellante beschreven (kern)activiteiten acht de Raad de keuze voor het vakgebied [vakgebied, schaal] niet onbegrijpelijk en evenmin onjuist. Er is geen grond voor het oordeel dat, zoals appellante heeft aangevoerd, de aldus gemaakte keuze niet overeenkomstig de Regeling en stap 7 van de beleidsregel Instructie organieke matching is geschied. Het beroep dat appellante heeft gedaan op hetgeen is vermeld in de Handleiding ten aanzien van korpsfuncties waarbij schadebemiddeling en nazorg wordt geboden aan medewerkers bij het korps, treft evenmin doel. De functie van [medewerker, schaal] is blijkens de korpsfunctiebeschrijving immers niet gericht op het bieden van schadebemiddeling en nazorg aan medewerkers bij het korps. Dat in het - onder 1.2 weergegeven - besluit tot vaststelling van de uitgangspositie van appellante als bijzondere situatie is vermeld: “[vakgebied]” maakt dit niet anders. In dit verband kan er niet aan worden voorbijgezien dat in genoemd besluit uitdrukkelijk is opgemerkt dat de inhoudelijke beoordeling van een dienstongeval en daarmee verband houdende aanspraken plaatsvindt bij een andere afdeling binnen het korps, namelijk de afdeling Human Resource Management. Het uitgangspunt bij de matching is steeds de formele functiebeschrijving geweest. De korpschef heeft de inhoud van de korpsfunctiebeschrijving van appellante dan ook terecht bepalend geacht voor de indeling in domein, vakgebied en functie. Dit is conform het bepaalde in artikel 3 van de Regeling in verbinding met artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling (vergelijk de uitspraak van de Raad van 30 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2468).
4.6.
Appellante heeft nog gewezen op het advies van de Hoorcommissie van 5 april 2012, dat ten grondslag heeft gelegen aan het besluit van 16 mei 2012 tot vaststelling van de uitgangspositie van appellante. De ter zitting in dit verband ingenomen stelling dat de korpschef het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid doordat hij bij de matching geen rekening heeft gehouden met dit advies, slaagt niet. Dit document ziet op de uitgangspositie. In artikel 3, vierde lid van de Regeling en in de Beleidsregel instructie organieke matching is voorgeschreven welke stukken bij de matching worden meegewogen. Het door appellante genoemde document wordt hierin, logischerwijs, niet genoemd (vergelijk de uitspraken van de Raad van 24 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4803, en van 2 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2164).
4.7.
De conclusie is dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in haar geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat de in de korpsfunctiebeschrijving van appellante beschreven werkzaamheden raakvlakken hebben met de werkzaamheden als bedoeld in het vakgebied Gespecialiseerde Ondersteuning en dat een andere uitkomst van de matching om die reden ook verdedigbaar zou zijn geweest, is - zoals volgt uit de onder 1.1 genoemde uitspraken van de Raad van 1 juni 2015 - onvoldoende voor de conclusie dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins onhoudbaar is te achten.
4.8.
Appellante heeft tot slot een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij heeft echter niet aan de hand van concrete gegevens onderbouwd dat sprake is van, op de rechtens relevante aspecten, gelijke gevallen. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank in dit verband heeft overwogen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus evenmin.
4.9.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A. Mansourova

HD