Uitspraak
18 september 2015, 14/8073 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
7 augustus 2014 afgewezen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had geen aanspraak op voorzieningen op basis van de Vreemdelingenwet 2000 en had zijn aanvraag om opvang ingediend, die door het college op 7 augustus 2014 werd afgewezen. Het college stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen.
De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het college opgedragen om maatschappelijke opvang te bieden. Echter, de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de VBL inderdaad een voldoende voorziening is voor opvang en dat de noodzaak voor Wmo-opvang daarmee vervalt. De Raad benadrukte dat betrokkene, indien niet toegelaten tot de VBL, de mogelijkheid heeft om beroep aan te tekenen bij de vreemdelingenrechter. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waarmee het college in zijn standpunt werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt de rol van de VBL in de opvang van vreemdelingen en de juridische mogelijkheden die betrokkene heeft in het geval van een weigering tot toelating tot deze voorziening. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.