ECLI:NL:CRVB:2016:3902

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
13/6903 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen na zorgvuldig onderzoek naar PTSS en depressieve stoornis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig militair, had een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen, welke door de Minister van Defensie was afgewezen. De Minister baseerde deze afwijzing op een militair geneeskundig onderzoek (MGO) dat concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of een reactieve depressieve stoornis. De appellant betwistte deze conclusie en voerde aan dat er wel degelijk sprake was van invaliditeit met dienstverband, onderbouwd door rapportages van GGZ Noord-Holland-Noord.

De Raad heeft de argumenten van de appellant en de rapportages van GGZ Noord-Holland-Noord zorgvuldig gewogen. De Raad kwam tot de conclusie dat het MGO, uitgevoerd door luitenant-kolonel vliegerarts/verzekeringsarts E.E.P.J. van Hulten, op een gedegen en objectieve manier was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de rapportages van GGZ Noord-Holland-Noord, die na de peildatum waren opgesteld, niet voldoende gewicht hadden om de conclusies van het MGO te weerleggen. De Raad bevestigde dat er geen aanwijzingen waren voor de door de appellant gestelde aandoeningen en dat de afwijzing van de aanvraag voor het invaliditeitspensioen terecht was.

De uitspraak van de Raad houdt in dat de eerdere beslissing van de rechtbank wordt bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De Raad heeft de appellant wel de mogelijkheid geboden om een nieuwe aanvraag in te dienen indien zijn gezondheidstoestand verslechtert.

Uitspraak

13/6903 MPW
Datum uitspraak: 13 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 december 2013, 13/4686 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
De Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B.J. Sol, advocaat, en mr. I. Epe, advocaat. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1991, is als militair van 10 december 2009 tot en met 23 april 2010 uitgezonden geweest naar Afghanistan. In september 2011 heeft appellant de krijgsmacht verlaten.
1.2.
Bij brief van 29 september 2011 heeft appellant bij de minister een aanvraag ingediend om toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Naar aanleiding van dit verzoek is appellant op 19 januari 2012 onderworpen aan een militair geneeskundig onderzoek (MGO) waarvan op 17 mei 2012 rapport is uitgebracht. In dat rapport wordt geconcludeerd dat voor de bij appellant aanwezige aanpassingsstoornis, niet gespecificeerd, met waarschijnlijk
co-morbide spanningshoofdpijn (psychosomatiek), geen dienstverband kan worden aanvaard.
1.3.
Bij besluit van 31 oktober 2012 heeft de minister appellant niet in aanmerking gebracht voor toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is door de minister bij besluit van 29 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De minister heeft daarbij het standpunt gehandhaafd dat voor de bij appellant aanwezige aandoening geen dienstverband kan worden aanvaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de juistheid van het oordeel van de rechtbank op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat wel degelijk sprake is van invaliditeit met dienstverband. Ter ondersteuning van dat standpunt heeft hij verwezen naar rapportages van GGZ Noord-Holland-Noord van 5 januari 2016 en 13 januari 2016, waarin is vermeld dat bij appellant sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een reactieve depressieve stoornis.
4.2.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig, gedegen en inzichtelijk onderzoek. Luitenant-kolonel vliegerarts/verzekeringsarts E.E.P.J. van Hulten is op 16 februari 2016 en 18 augustus 2016 gemotiveerd ingegaan op de onder 4.1 genoemde rapportages van GGZ Noord-Holland-Noord. Van Hulten heeft toegelicht dat er blijkens de weergave van de anamnese ten tijde van het medisch onderzoek geen aanwijzingen waren voor het bestaan van een PTSS en/of een (reactieve) depressieve stoornis. Van Hulten heeft benadrukt dat appellant bij het onderzoek geen melding heeft gemaakt van door hem als traumatisch ervaren gebeurtenissen, niet kampte met nachtmerries en herbelevingen en er geen sprake was van specifiek vermijdingsgedrag. Deze nadere toelichting van Van Hulten is voor de Raad overtuigend. Aan de door appellant ingebrachte rapportages van GGZ Noord-Holland-Noord, die dateren van jaren na de in deze zaak te hanteren peildatum, kan niet dat gewicht worden toegekend dat appellant daaraan gehecht wil zien. Deze rapportages bieden onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusies van het MGO. De Raad heeft evenmin aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de objectiviteit van het verrichte medisch onderzoek. Van enige vooringenomenheid is niet gebleken.
4.3.
Onder deze omstandigheden kan worden afgegaan op de bevindingen van het MGO. De Raad wijst het verzoek van appellant om alsnog een onafhankelijke psychiater tot deskundige te benoemen dan ook af.
4.4.
Zoals ter zitting van de Raad met partijen is besproken, staat het appellant vrij om een nieuwe aanvraag in te dienen in verband met de na de datum van het bestreden besluit kennelijk opgetreden verslechtering van zijn gezondheidstoestand.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.P.J. Goorden en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.W. Munneke

HD