ECLI:NL:CRVB:2016:3832
Centrale Raad van Beroep
Terugvordering en boete bij schending inlichtingenverplichting in het kader van de IOAW
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij appellant een boete is opgelegd wegens het niet tijdig melden van wisselende inkomsten uit arbeid. Appellant ontvangt sinds 2 mei 2013 een uitkering op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). Het college heeft over een periode van juni tot en met december 2013 een bedrag van € 322,20 ingehouden op de uitkering in verband met inkomsten uit arbeid bij PostNL. Na een verzoek van een klantmanager heeft appellant zijn loonstrook over januari 2014 ingeleverd, waaruit bleek dat zijn bruto-inkomsten hoger waren dan het fictieve inkomen dat was gekort op de uitkering. Dit leidde tot een herziening van de uitkering en een terugvordering van € 691,43 aan te veel betaalde uitkering. Tevens werd een boete van € 700,- opgelegd, die later werd verlaagd naar € 345,- na bezwaar van appellant.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en de boete verlaagd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld, omdat het college hem niet op zijn verplichting heeft gewezen om zijn inkomsten te melden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat zowel appellant als het college verwijtbaar hebben gehandeld, wat leidt tot een matiging van de boete. De Raad stelt de boete vast op € 180,-, rekening houdend met de gedeelde verwijtbaarheid. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze de boete betreft, en het college wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant.