Uitspraak
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek om een vervoersvoorziening werd afgewezen. Appellant, die kampt met beperkingen in zijn mobiliteit door aandoeningen aan de rug en nek, had verzocht om een voorziening voor vervoer. De verzekeringsarts concludeerde echter dat appellant in staat was om meer dan 800 meter te lopen en gebruik te maken van het openbaar vervoer. De minister van Defensie heeft het verzoek van appellant afgewezen, maar bood wel een tegemoetkoming aan voor de extra kosten van autoaanpassingen tot een bedrag van € 5.008,-. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat er geen medische onderbouwing was voor zijn stelling dat hij niet in staat was om met het openbaar vervoer te reizen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische klachten zijn onderschat en dat niet alle relevante medische informatie aanwezig was. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de beperkingen van appellant niet dusdanig zijn dat deze hem belemmeren in het gebruik van openbaar vervoer. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellant af.