ECLI:NL:CRVB:2016:3826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
13/6025 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tegemoetkoming in extra kosten van autoaanpassingen en geschiktheid openbaar vervoer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek om een vervoersvoorziening werd afgewezen. Appellant, die kampt met beperkingen in zijn mobiliteit door aandoeningen aan de rug en nek, had verzocht om een voorziening voor vervoer. De verzekeringsarts concludeerde echter dat appellant in staat was om meer dan 800 meter te lopen en gebruik te maken van het openbaar vervoer. De minister van Defensie heeft het verzoek van appellant afgewezen, maar bood wel een tegemoetkoming aan voor de extra kosten van autoaanpassingen tot een bedrag van € 5.008,-. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat er geen medische onderbouwing was voor zijn stelling dat hij niet in staat was om met het openbaar vervoer te reizen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische klachten zijn onderschat en dat niet alle relevante medische informatie aanwezig was. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de beperkingen van appellant niet dusdanig zijn dat deze hem belemmeren in het gebruik van openbaar vervoer. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellant af.

Uitspraak

13/6025 MPW
Datum uitspraak: 13 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 september 2013, 13/2677 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van Unnik hoger beroep ingesteld
.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.L.W.A. Gelens. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft de minister op 30 augustus 2011 verzocht om een voorziening voor vervoer in verband met zijn beperkte mobiliteit vanwege aandoeningen aan de rug en nek.
1.2.
Verzekeringsarts P.G. Verkerk heeft een medisch advies uitgebracht inhoudende dat betrokkene in staat wordt geacht om meer dan 800 meter achtereen te lopen en op normale wijze gebruik te maken van openbaar vervoer. Aan dit advies ligt ten grondslag een rapport van het geneeskundig onderzoek verricht op 19 oktober 2011 en een rapport van het op
9 november 2011 verrichte expertise-onderzoek door medisch specialistisch adviseur
dr. A.R. Koomen.
1.3.
Bij besluit van 22 augustus 2012 heeft de minister het verzoek van appellant afgewezen en hem in aanmerking gebracht voor een tegemoetkoming in de extra kosten van autoaanpassingen tot een bedrag van € 5.008,-. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 februari 2013. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd het op het bezwaar van appellant gegeven commentaar van de verzekeringsarts dat bij het specialistisch orthopedisch onderzoek geen ernstige afwijkingen aan de lendenkolom zijn vastgesteld, appellant in staat is om in eigen tempo een half uur te lopen en het niet toekennen van een vervoersvoorziening niet leidt tot een medisch onaanvaardbare situatie. Dat appellant weinig kan zonder pijnmedicatie betekent dat hij ook pijnmedicatie nodig heeft bij andere activiteiten dan reizen met het openbaar vervoer.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat zij geen aanknopingspunten heeft om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts. Appellant heeft zijn stelling dat hij niet in staat is met het openbaar vervoer te reizen niet met medische bewijsstukken onderbouwd. De verklaring van de huisarts waarin staat vermeld dat appellant maximaal 300 meter kan lopen is niet voldoende, nu de verklaring niet afkomstig is van een specialist en uit de verklaring niet blijkt hoe de huisarts tot dit oordeel is gekomen. Hoe begrijpelijk het ook is dat appellant niet met het openbaar vervoer wenst te reizen omdat dit, gegeven zijn medische klachten, niet comfortabel voor hem is, zolang niet is aangetoond dat reizen met het openbaar vervoer leidt tot een voor appellant medisch onaanvaardbare situatie komt appellant niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak bestreden en aangevoerd dat zijn medische klachten en beperkingen zijn onderschat. Hij is niet in staat om 800 meter te lopen en voorts belemmeren zijn moeilijkheden met het zitten hem gebruik te maken van het openbaar vervoer. Appellant heeft verder betoogd dat niet alle relevante medische informatie aanwezig was, zodat geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door appellant gestelde beperkingen ten aanzien van het reizen met het openbaar vervoer zijn door de rechtbank afdoende besproken en op juiste waarde geschat. De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank dat deze beperkingen niet dusdanig zijn dat deze voor appellant in de weg staan aan het reizen per openbaar vervoer en maakt de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid tot de zijne.
4.2.
De Raad voegt daaraan nog toe dat de verklaring van de huisarts dat appellant slechts
300 meter kan lopen ook in hoger beroep niet nader is onderbouwd. Van ontbrekende medische gegevens die de verzekeringsarts tot een ander oordeel hadden moeten nopen is niet gebleken. De door appellant overgelegde medische rapportages van 5 augustus 2015 en
13 februari 2016 kunnen niet tot een ander oordeel leiden nu deze niet zien op de medische situatie van appellant op de peildatum zoals hier van belang, te weten 30 augustus 2011. De minister heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat het honoreren van de aanvraag van appellant om een sta-zitstoel en het verstrekken van een bedrag voor de aanpassing van de auto nog niet betekent dat appellant niet in staat is om gebruik te maken van het openbaar vervoer, aangezien voor de toekenning van deze voorzieningen andere criteria gelden.
4.3.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten van appellant bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M.T. Boerlage en
C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.W. Munneke

HD