ECLI:NL:CRVB:2016:3824
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van invaliditeitspercentage en toepassing van WPC-codes in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig dienstplichtig militair, had een blessure aan zijn linkerknie opgelopen tijdens een sportles in 1976, welke als dienstongeval was aangemerkt. De mate van invaliditeit was in 2005 vastgesteld op 20%, en na een herbeoordeling in 2010 was dit percentage niet gewijzigd. In 2011 verzocht de appellant om verhoging van zijn invaliditeitspensioen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
De Raad beoordeelde of de handhaving van het invaliditeitspercentage van 20% terecht was. De minister had de WPC-code 0243 toegepast, die betrekking heeft op recidiverende chronische hydrops genu, en de Raad oordeelde dat de minister deze code terecht had toegepast. De appellant stelde dat zijn orthopedisch chirurg in 2013 had aangegeven dat er sprake was van een toename van de beperking, maar de Raad oordeelde dat dit niet voldoende was om de eerdere herbeoordeling in twijfel te trekken. De Raad benadrukte dat de WPC-schaal als richtlijn dient bij de vaststelling van de mate van invaliditeit en dat niet iedere toename van klachten leidt tot een andere toepassing van de WPC-code.
De Raad concludeerde dat de appellant en de minister het erover eens waren dat de WPC-code 0238 niet van toepassing was en dat het invaliditeitspercentage dat aan deze code was gekoppeld, het percentage van de appellant te boven ging. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.