ECLI:NL:CRVB:2016:3824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
15/680 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van invaliditeitspercentage en toepassing van WPC-codes in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig dienstplichtig militair, had een blessure aan zijn linkerknie opgelopen tijdens een sportles in 1976, welke als dienstongeval was aangemerkt. De mate van invaliditeit was in 2005 vastgesteld op 20%, en na een herbeoordeling in 2010 was dit percentage niet gewijzigd. In 2011 verzocht de appellant om verhoging van zijn invaliditeitspensioen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.

De Raad beoordeelde of de handhaving van het invaliditeitspercentage van 20% terecht was. De minister had de WPC-code 0243 toegepast, die betrekking heeft op recidiverende chronische hydrops genu, en de Raad oordeelde dat de minister deze code terecht had toegepast. De appellant stelde dat zijn orthopedisch chirurg in 2013 had aangegeven dat er sprake was van een toename van de beperking, maar de Raad oordeelde dat dit niet voldoende was om de eerdere herbeoordeling in twijfel te trekken. De Raad benadrukte dat de WPC-schaal als richtlijn dient bij de vaststelling van de mate van invaliditeit en dat niet iedere toename van klachten leidt tot een andere toepassing van de WPC-code.

De Raad concludeerde dat de appellant en de minister het erover eens waren dat de WPC-code 0238 niet van toepassing was en dat het invaliditeitspercentage dat aan deze code was gekoppeld, het percentage van de appellant te boven ging. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/680 MPW
Datum uitspraak: 13 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2014, 14/2309 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.B. Knook hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Knook. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, destijds dienstplichtig militair, heeft op 12 maart 1976 tijdens een sportles een blessure aan de linkerknie opgelopen. Deze gebeurtenis is als dienstongeval aangemerkt. Per 13 mei 2005 is de mate van invaliditeit met dienstverband vastgesteld op 20%. Een herbeoordeling in 2010 heeft geen verandering in dit percentage gebracht.
1.2.
In juli 2011 heeft appellant verzocht om verhoging van zijn militair invaliditeitspensioen. Er heeft opnieuw een medische herbeoordeling plaatsgevonden, met als uitkomst handhaving van het eerder vastgestelde invaliditeitspercentage van 20. Bij besluit van 31 oktober 2011 is het verzoek van appellant vervolgens afgewezen. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 februari 2014 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant is van mening dat in plaats van het door de minister gehandhaafde invaliditeitspercentage van 20, een percentage van 25 op zijn plaats zou zijn geweest.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De handhaving van het eerder vastgestelde invaliditeitspercentage van 20 berust op het vergelijkenderwijs toepassen van WPC-code 0243 (recidiverende chronische hydrops genu). De minister heeft toegelicht dat de bewuste aandoening een uiting kan zijn van artrose en dat deze daarom vergelijkenderwijs van toepassing kan worden geacht op de gewrichtsslijtage waarmee appellant te maken heeft.
3.2.
Appellant heeft daar tegenovergesteld dat zijn orthopedisch chirurg op 8 mei 2013 desgevraagd heeft laten weten dat sprake is van een toename van de beperking van de linkerknie ten opzichte van 2010. Nog los van het gegeven dat deze informatie dateert van bijna twee jaar na de datum van indiening van het verzoek van appellant, welke laatstgenoemde datum hier als peildatum heeft te gelden, vertaalt, zoals namens de minister is toegelicht, niet iedere toename van klachten zich in het niet langer toepasbaar zijn van de aan de betrokken aandoening gekoppelde WPC-code. Daarbij wordt opgemerkt dat de
WPC-schaal krachtens artikel 13, eerste lid, van het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen, bij de vaststelling van de mate van invaliditeit als richtlijn heeft te gelden. De Raad ziet in het enkele noemen van een verergering door de orthopedisch chirurg in 2013 al met al geen reden de uitkomst in twijfel te trekken van de herbeoordeling die naar aanleiding van het verzoek van appellant in 2011 is verricht.
3.3.
Appellant heeft nog aangevoerd dat WPC-code 0238 (ankylose in gunstige stand) hem passender lijkt dan de toegepaste code 0243. Weliswaar is van een volledige onbeweeglijkheid van de knie geen sprake, maar dit zou, zo meent appellant, kunnen worden ondervangen door het bij code 0238 behorende invaliditeitspercentage van 30 te verlagen naar het door hem voorgestane percentage van 25. De Raad ziet ook in dit betoog geen reden de uitkomst van de verrichte herbeoordeling in twijfel te trekken. Partijen zijn het er immers over eens dat code 0238 niet alleen niet van toepassing is, maar dat aan die code bovendien een invaliditeitspercentage is gekoppeld dat de mate van invaliditeit waarvan in het geval van appellant ten tijde van belang sprake was, te boven gaat. Ook in zoverre valt dan ook niet in te zien dat het vergelijkenderwijs toepassen van code 0243 geen stand zou kunnen houden.
3.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M.T. Boerlage en
C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.W. Munneke

HD