ECLI:NL:CRVB:2016:3822
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Intrekking van besluit tot toekenning van uitkering op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1936 in het voormalig Nederlands-Indië, had verzocht om toekenningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). In eerdere besluiten was vastgesteld dat de psychische klachten van de appellant als oorlogsletsel werden erkend, maar dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid op de dag vóór zijn 70ste verjaardag. De appellant ontving wel een (geclausuleerde) aanspraak op vergoeding van medische kosten en vier uren huishoudelijke hulp per week.
Het bezwaar tegen het besluit van 24 november 2014 werd gedeeltelijk gegrond verklaard, maar bij het bestreden besluit 2 werd de AOR-uitkering alsnog geweigerd omdat de appellant al een uitkering ontving op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de besluitvorming van verweerder deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren die een andere verdeling van de oorzaken van de psychische klachten rechtvaardigden. De Raad heeft ook het verzoek van de appellant om meer uren huishoudelijke hulp afgewezen, verwijzend naar eerdere overwegingen in een andere uitspraak.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de appellant en de gevolgen van de besluitvorming voor zijn financiële situatie. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet gebaat zou zijn bij de toekenning van de AOR-uitkering, gezien de noodzakelijke verrekening met de Wubo-uitkering.