ECLI:NL:CRVB:2016:3821
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging vergoeding voor experimentele therapie bij leverkanker na volledige remissie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van W.F. Kloosterboer tegen de Minister van Defensie over de beëindiging van de vergoeding voor een experimentele therapie na de diagnose hepatocellulair carcinoom (leverkanker). De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan. Kloosterboer had in 2004 leverkanker gekregen en na verschillende behandelingen in 2006 te horen gekregen dat er geen therapeutische opties meer waren. Hij ontving in 2007 een financiële tegemoetkoming voor dendritische celtherapie en hyperthermie, maar in 2010 besloot de minister deze tegemoetkoming stapsgewijs af te bouwen en per 1 januari 2015 te beëindigen, omdat de ziekte van Kloosterboer meer dan twee jaar in volledige remissie was.
Kloosterboer heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en in hoger beroep aangevoerd dat de minister onredelijk handelde door de vergoeding te beëindigen. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een behandeling die op grond van artikel 3 van de Voorzieningenregeling vergoed had moeten worden, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de minister hadden moeten nopen tot vergoeding op basis van artikel 11 van de Voorzieningenregeling. De Raad concludeerde dat de minister het verzoek van Kloosterboer terecht had afgewezen, gezien de volledige remissie van de ziekte en het feit dat de behandeling experimenteel was zonder wetenschappelijke onderbouwing.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.