ECLI:NL:CRVB:2016:380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
14/4881 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om verlenging van de indicatie voor Persoonlijke verzorging en Begeleiding op basis van de AWBZ

In deze zaak heeft appellante, die eerder een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) had, verzocht om verlenging van deze indicatie voor Persoonlijke verzorging en Begeleiding. De aanvraag werd afgewezen door het CIZ, dat stelde dat er nog behandelmogelijkheden waren vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante had een indicatie voor zorg van 13 juli 2010 tot 1 juli 2013, maar haar verzoek om verlenging werd afgewezen omdat zij volgens het CIZ niet voldeed aan de criteria voor AWBZ-zorg. De Raad oordeelde dat de rechtbank de argumenten van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet leidden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak.

De Raad concludeerde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden had aangevoerd die tot een ander oordeel hadden moeten leiden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 januari 2016.

Uitspraak

14/4881 AWBZ
Datum uitspraak: 13 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 juli 2014, 14/901 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Voor appellante is verschenen mr. F. Jansen, kantoorgenoot van mr. Jap-A-Joe. CIZ heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante beschikte over een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functies Persoonlijke verzorging, klasse 3 en Begeleiding individueel, klasse 1 voor de periode van 13 juli 2010 tot 1 juli 2013.
1.2.
Op 13 juni 2013 heeft appellante verzocht om verlenging van de indicatie voor Persoonlijke verzorging en Begeleiding.
1.3.
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft CIZ de aanvraag van appellante afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 7 januari 2014 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juli 2013 ongegrond verklaard onder verwijzing naar het rapport van E. Sen, medisch adviseur van CIZ, van 8 november 2013. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat er nog sprake is van wettelijk voorliggende voorzieningen. Voor de psychische klachten is behandeling vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) mogelijk. Appellante komt niet in aanmerking komt voor de functie Persoonlijke verzorging, omdat zij slechts lichte beperkingen heeft en er sprake is van voorliggende voorzieningen op de AWBZ-zorg. Appellante kan gebruik maken van hulpmiddelen, waarmee zij zich in haar eigen tempo kan verzorgen. Verder bestaat er geen aanspraak op de functie Begeleiding, omdat appellante slechts lichte en matige beperkingen heeft bij het bewegen en verplaatsen die gecompenseerd kunnen worden door hulpmiddelen. Appellante kan gebruik maken van voorliggende voorzieningen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het medisch advies waarop CIZ zijn besluitvorming heeft gebaseerd op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het advies is volledig en voldoende inzichtelijk en CIZ heeft voldoende onderzoek verricht. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat de medisch adviseur bij het opstellen van het advies dat aan het besluit ten grondslag heeft gelegen, de op dat moment beschikbare (medische) informatie heeft betrokken. Dat bepaalde door appellante ervaren klachten en beperkingen niet kunnen worden geobjectiveerd, omdat een diagnose ontbreekt, brengt niet met zich dat CIZ nader onderzoek had moeten verrichten. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de medisch adviseur uit de brief van de huisarts van 28 oktober 2013 de conclusie heeft kunnen trekken dat deze huisarts aan appellante heeft geadviseerd om revalidatie te volgen. Volgens vaste rechtspraak moet het inzetten van AWBZ-zorg niet als doelmatig worden aangemerkt als er nog behandelmogelijkheden zijn vanuit de Zvw, hetgeen in de situatie van appellante het geval is. Appellante heeft haar stelling dat naast de zorg vanuit de Zvw ook zorg vanuit de AWBZ moet worden geïndiceerd, niet met medische stukken onderbouwd. Appellante heeft verder geen informatie overgelegd op grond waarvan CIZ tot een andere conclusie had moeten komen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen.
4.2.
De rechtbank heeft de in eerste aanleg aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. Ter zitting is namens appellante naar voren gebracht dat zij met name hulp nodig heeft bij het douchen wegens haar aanvallen van duizeligheid en dat zij hiervoor een indicatie voor de functie Persoonlijke verzorging nodig heeft. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat hulpmiddelen voor persoonlijke verzorging (beugels en een douchestoel) niet voldoende zijn om tegemoet te komen aan het mogelijke valgevaar bij duizeligheid.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en R.H. de Bock als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) V. van Rij

NK