ECLI:NL:CRVB:2016:380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om verlenging van de indicatie voor Persoonlijke verzorging en Begeleiding op basis van de AWBZ
In deze zaak heeft appellante, die eerder een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) had, verzocht om verlenging van deze indicatie voor Persoonlijke verzorging en Begeleiding. De aanvraag werd afgewezen door het CIZ, dat stelde dat er nog behandelmogelijkheden waren vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante had een indicatie voor zorg van 13 juli 2010 tot 1 juli 2013, maar haar verzoek om verlenging werd afgewezen omdat zij volgens het CIZ niet voldeed aan de criteria voor AWBZ-zorg. De Raad oordeelde dat de rechtbank de argumenten van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet leidden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak.
De Raad concludeerde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden had aangevoerd die tot een ander oordeel hadden moeten leiden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 januari 2016.