ECLI:NL:CRVB:2016:3798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
15/6271 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en voorliggende voorzieningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing om hem niet toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven. Het college had dit bezwaar aangemerkt als een aanvraag onder de Wmo en deze afgewezen.

De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen de afwijzing gegrond verklaard en het college opgedragen om hem maatschappelijke opvang te bieden. Echter, het college ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang wegneemt. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, wat voldoende is om aan de internationale verplichtingen te voldoen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het college slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, wat betekent dat hij geen recht had op de gevraagde maatschappelijke opvang op basis van de Wmo. De uitspraak benadrukt de rol van de VBL als een adequate voorziening voor vreemdelingen die opvang nodig hebben.

Uitspraak

15/6271 WMO, 15/6888 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 september 2015, 14/4493 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. J. Klaas advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/5592, 15/5593, 15/6262, 15/6263, 15/5598, 15/6224, 15/5618, 15/6226, 15/5619, 15/6250, 15/5621, 15/6252, 15/5688, 15/6253, 15/5689, 15/6232, 15/5690, 15/6254, 15/5985, 15/6255, 15/6019, 15/6221, 15/6020, 15/6227, 15/6022, 15/6228, 15/6023, 15/6229, 15/6024, 15/6225, 15/6026, 15/6251, 15/6102, 15/6231, 15/6103, 15/6222, 15/6104, 15/6249, 15/6107, 15/6223, 15/6108, 15/6257, 15/6162, 15/6230, 15/6220, 15/6261, 15/6269, 15/6907, 15/6338, 15/6910, 15/6339, 15/6892, 15/6340, 15/6895, 15/6341, 15/6891, 15/6342, 15/6883, 15/6343, 15/6908, 15/6344, 15/6912, 15/6345, 15/6882, 15/6348, 15/6896, 15/6346, 15/6893, 15/6271 en 15/6888 heeft gevoegd plaatsgehad op 20 juli 2016. Namens betrokkene is verschenen mr. W.G. Fischer. Het college is, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Op 6 januari 2014 heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen de beslissing hem niet toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam.
1.3.
Het college heeft het bezwaarschrift van 6 januari 2014 aangemerkt als aanvraag als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 31 maart 2014 afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 16 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 31 maart 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 31 maart 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3096, begrijpt de Raad het bestreden besluit aldus dat is beslist op zowel het bezwaar van 6 januari 2014 als op het bezwaar tegen het besluit van 31 maart 2014, in die zin dat betrokkene vanaf 29 november 2013 geen recht had op opvang op grond van de Wmo.
4.2.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.3.
Dat vreemdelingen zoals betrokkene zich bij de VBL hebben gemeld en daarbij niet zijn toegelaten, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de Raad dat tegen het niet toelaten tot de opvang in de VBL beroep bij de vreemdelingenrechter mogelijk is en dat het uiteindelijk aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is om over de rechtmatigheid van een dergelijke weigering te oordelen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Aan een beoordeling van de andere gronden van de hoger beroepen van het college en betrokkene wordt niet toegekomen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.S.E.S. Umans

TM