Uitspraak
4 september 2015, 14/4493 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing om hem niet toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven. Het college had dit bezwaar aangemerkt als een aanvraag onder de Wmo en deze afgewezen.
De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen de afwijzing gegrond verklaard en het college opgedragen om hem maatschappelijke opvang te bieden. Echter, het college ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang wegneemt. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, wat voldoende is om aan de internationale verplichtingen te voldoen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het college slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, wat betekent dat hij geen recht had op de gevraagde maatschappelijke opvang op basis van de Wmo. De uitspraak benadrukt de rol van de VBL als een adequate voorziening voor vreemdelingen die opvang nodig hebben.