[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Hertogenbosch van 2 april 2010, 09/318 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 oktober 2011
Namens appellant heeft mr. R.C.J. Theuns, advocaat te Valkenswaard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is een rapport van bezwaarverzekeringsarts I.F.D. van den Bold van 9 juli 2010 gevoegd.
De gemachtigde van appellant heeft op 30 augustus 2011 een schrijven van dezelfde datum overgelegd van M. Meulendijks, casemanager Centrum Autisme Volwassenen bij het GGzE te Eindhoven. Namens appellant zijn voorts een psychologisch en een psychiatrisch rapport “pro justitia” van respectievelijk 25 en 28 juni 2010 overgelegd, welke rapporten op verzoek van een rechter-commissaris zijn opgesteld in het kader van een strafzaak.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 9 september 2011, waar partijen niet zijn verschenen.
1.1. Appellant is in september 2000 met psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als IT-specialist. Met ingang van 21 september 2001 is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk wederom berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Bij brief van 15 februari 2008 heeft appellant om een herkeuring verzocht in verband met het feit dat eind 2007 bij hem naast een dysthyme stoornis de stoornis van Asperger is vastgesteld. Bij besluit van 9 juni 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat diens uitkering ingevolge de WAO ongewijzigd blijft vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 december 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft overwogen dat bij appellant geen sprake is van afhankelijkheid bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl-afhankelijkheid). Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat niet de gestelde diagnose maar de beperkingen maatgevend zijn voor het vaststellen van de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst. Met betrekking tot de in concept overgelegde psychiatrische rapportage heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts de bij appellant vastgestelde stoornis van Asperger reeds in zijn beoordeling heeft betrokken.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat een lichamelijk onderzoek had moeten plaatsvinden. Appellant acht niet onderbouwd dat zijn beperkingen na de diagnose Asperger niet zijn gewijzigd. Appellant is van mening dat wel degelijk sprake is van adl-afhankelijkheid. Hij acht onderzoek door een onafhankelijk deskundige gewenst.
3.2. In verweer heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Evenals de rechtbank heeft ook de Raad, gelet op het geheel van de omtrent appellant beschikbare medische gegevens, zoals deze naar voren komen uit de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsarts, geen aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen te twijfelen.
4.2. De Raad onderschrijft de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts waarin hij aangeeft dat er geen aanleiding bestond voor het verrichten van een lichamelijk onderzoek. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 15 december 2010, LJN BO7661, betekent het vaststellen van een diagnose - in dit geval de stoornis van Asperger - op zich niet zonder meer dat er sprake is van beperkingen in het kader van het verrichten van arbeid. Daarbij behoort het tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om een ziekte of gebrek te herleiden naar arbeidsbeperkingen. Uit de beschikbare gegevens is af te leiden dat de bezwaarverzekeringsarts met de bij appellant vastgestelde dysthyme stoornis en de diagnose Asperger rekening heeft gehouden en komt voorts niet naar voren dat in verband met (tevens) deze diagnose zwaardere beperkingen in de FML hadden moeten worden aangenomen.
Ten aanzien van de gestelde adl-afhankelijkheid heeft de bezwaarverzekeringsarts op 12 november 2008 gerapporteerd dat appellant zelf zijn huishouden regelt en in staat is tot zelfverzorging, ook al doet hij dit niet altijd. Ook gaat hij de deur uit voor boodschappen, of voor een bezoek aan zijn ouders of een vriend in Luxemburg. De Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts op grond van deze informatie tot de conclusie kon komen dat geen sprake is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op micro-, meso- en macroniveau.
In de rapportage van 9 juli 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad afdoende gemotiveerd dat en waarom de in het kader van de strafrechtzaak opgelegde verplichting om mee te werken aan woonbegeleiding evenmin reden is om volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Met betrekking tot de in hoger beroep overgelegde psychologische en psychiatrische rapportage inzake in 2010 gepleegde strafbare feiten, overweegt de Raad dat deze rapportages niet zien op de datum in geding.
De Raad ziet geen reden om een deskundige te benoemen.
4.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen, zoals neergelegd in de FML, is ook de Raad van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. In de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 11 december 2008 is naar het oordeel van de Raad een als genoegzaam aan te merken toelichting gegeven op de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant.
4.4. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing
is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2011.