In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een WIA-uitkering en de beoordeling van de medische grondslag van het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad had eerder, op 11 oktober 2013, een tussenuitspraak gedaan waarin een gebrek in de medische grondslag van het bestreden besluit werd gesignaleerd. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van de bezwaarverzekeringsarts ingezonden, waarin werd uiteengezet dat er geen objectieve medische aanknopingspunten waren voor het aannemen van een urenbeperking. Appellant heeft hierop gereageerd, maar de bezwaarverzekeringsarts heeft in een aanvullend rapport van 27 mei 2014 zijn standpunt verder toegelicht. De Raad heeft de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts in zijn beoordeling betrokken en geconcludeerd dat het Uwv het eerder gesignaleerde gebrek in de medische grondslag heeft hersteld. De Raad oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts overtuigend heeft uiteengezet waarom hij heeft afgezien van nader onderzoek en dat de eerdere urenbeperking niet meer gerechtvaardigd was. Het hoger beroep van appellant is afgewezen, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.191,50, en moet het Uwv het griffierecht vergoeden.