ECLI:NL:CRVB:2016:3749
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 23 maart 1998 bijstand ontvingen op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers heeft na een onderzoek vastgesteld dat appellanten onroerend goed in Turkije bezaten, wat zij niet hadden gemeld. De woning stond tot 15 augustus 2013 op naam van appellant, maar werd daarna verkocht aan zijn broer. De waarde van de woning was vastgesteld op 120.000 Turkse Lira, wat hoger was dan het vrij te laten vermogen. Het dagelijks bestuur heeft daarom besloten de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar de terugvordering gedeeltelijk vernietigd wegens een motiveringsgebrek.
Appellanten hebben in hoger beroep de intrekking van de bijstand betwist, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het dagelijks bestuur terecht heeft vastgesteld dat de woning tot het vermogen van appellant behoorde en dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de langdurigheidstoeslag terecht zijn doorgevoerd. De omstandigheden die appellanten aanvoeren om van terugvordering af te zien, worden niet als uitzonderlijk beschouwd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellanten niet slaagt.