ECLI:NL:CRVB:2016:3747
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van de Vrijheidsbeperkende Locatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door een vreemdeling, die geen aanspraak had op voorzieningen volgens de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam opgedragen om de afwijzing te herroepen en de betrokkene recht te geven op maatschappelijke opvang. Het college heeft echter hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en heeft vastgesteld dat de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) als een voorliggende voorziening kan worden aangemerkt. Dit betekent dat de noodzaak voor opvang op grond van de Wmo vervalt wanneer er een adequate voorziening zoals de VBL beschikbaar is. De Raad oordeelt dat de betrokkene, ondanks zijn verzoek om opvang, niet kan worden toegelaten tot de VBL, omdat hij zich daar niet heeft kunnen melden of niet is toegelaten. De Raad benadrukt dat de rechtmatigheid van de weigering om de betrokkene toe te laten tot de VBL uiteindelijk aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is voorbehouden.
De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad heeft het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo standhoudt. Er zijn geen proceskosten toegewezen, aangezien er geen aanleiding voor veroordeling in de kosten was.