Uitspraak
9 september 2015, 15/1006 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
8 juli 2012, door het overlijden van haar moeder, beëindigd. Appellante heeft zich op
13 juni 2014 ziek gemeld met klachten in verband met een bloedziekte en vergevorderde osteoporose. Zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellante is op 23 september 2014 gezien op het spreekuur door een verzekeringsarts. Deze arts concludeert dat appellante, die vanaf 15 september 2014 met haar linker onderbeen in het gips zit, vanaf deze datum niet in staat is haar arbeid als verzorgende te verrichten. Bij besluit van 25 september 2014 heeft het Uwv appellante met ingang van 12 september 2014 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
15 september 2014 was, is de ZW-uitkering van appellante bij besluit van 8 oktober 2014 herzien. Aan appellante is per 15 december 2014 een ZW-uitkering toegekend, voorts is vermeld dat de te veel betaalde ZW-uitkering zal worden teruggevorderd.
22 augustus 2014, de dag waarop zij zich voor het eerst bij haar huisarts heeft gemeld met pijnklachten aan haar enkel. Dat appellante sinds 13 juni 2014 stelt te lijden aan ernstige aandoeningen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat dit zonder meer door het Uwv gevolgd zou moeten worden. Van belang is niet alleen wat appellante ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek is vast te stellen.