ECLI:NL:CRVB:2016:3721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
15/7039 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eerste ziektedag in het kader van de Ziektewet na herziening van uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die als verzorgende werkte voor haar moeder, heeft zich op 13 juni 2014 ziek gemeld met klachten van een bloedziekte en osteoporose. Na haar ziekmelding ontving zij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante vanaf 15 september 2014 niet in staat was om haar werk te verrichten. Het Uwv heeft haar een Ziektewet-uitkering toegekend, maar na herziening bleek dat de eerste ziektedag niet op 13 juni 2014, maar op 15 september 2014 lag. Dit leidde tot een herziening van de uitkering en een terugvordering van te veel betaalde uitkeringen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft haar beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalt appellante haar eerdere standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de eerdere vaststelling van de eerste ziektedag op 22 augustus 2014 kunnen onderbouwen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

15/7039 ZW
Datum uitspraak: 14 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
9 september 2015, 15/1006 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2016. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was op basis van een persoonsgebonden budget werkzaam als
verzorgende van haar moeder voor gemiddeld 29 uur per week. Haar dienstverband is op
8 juli 2012, door het overlijden van haar moeder, beëindigd. Appellante heeft zich op
13 juni 2014 ziek gemeld met klachten in verband met een bloedziekte en vergevorderde osteoporose. Zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellante is op 23 september 2014 gezien op het spreekuur door een verzekeringsarts. Deze arts concludeert dat appellante, die vanaf 15 september 2014 met haar linker onderbeen in het gips zit, vanaf deze datum niet in staat is haar arbeid als verzorgende te verrichten. Bij besluit van 25 september 2014 heeft het Uwv appellante met ingang van 12 september 2014 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Nadat het Uwv was gebleken dat de eerste ziektedag niet 13 juni 2014 maar
15 september 2014 was, is de ZW-uitkering van appellante bij besluit van 8 oktober 2014 herzien. Aan appellante is per 15 december 2014 een ZW-uitkering toegekend, voorts is vermeld dat de te veel betaalde ZW-uitkering zal worden teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 9 oktober 2014 is door het Uwv de over de periode van 12 september 2014 tot en met 26 september 2014 (gedeeltelijk) ten onrechte aan appellante betaalde uitkering ten bedrage van bruto € 702,13 teruggevorderd.
1.4.
Het door appellante tegen de besluiten van 8 en 9 oktober 2014 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 31 maart 2015 in zoverre gegrond verklaard dat de eerste ziektedag is vastgesteld op 22 augustus 2014 en dat geen sprake meer is van een terugvordering (bestreden besluit). Dit besluit is gebaseerd op een rapport van 9 januari 2015 van de verzekeringsarts en van 27 maart 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat door de artsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek is verricht. Voorts heeft de rechtbank, gezien de zorgvuldigheid van het onderzoek, geen aanleiding te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de eerste ziektedag van appellante bepaald dient te worden op
22 augustus 2014, de dag waarop zij zich voor het eerst bij haar huisarts heeft gemeld met pijnklachten aan haar enkel. Dat appellante sinds 13 juni 2014 stelt te lijden aan ernstige aandoeningen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat dit zonder meer door het Uwv gevolgd zou moeten worden. Van belang is niet alleen wat appellante ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek is vast te stellen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich wederom op het standpunt gesteld dat uit het medisch dossier blijkt dat zij al vanaf 13 juni 2014 ziek is en niet in staat is haar arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bepleit de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat de eerste ziektedag vastgesteld dient te worden op 22 augustus 2014.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en volstaat ermee naar die overwegingen te verwijzen.
4.3.
Nu namens appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat de eerste ziektedag ten onrechte op 22 augustus 2014 is vastgesteld, wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en H.G. Rottier en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) J.M.M. van Dalen

SS