ECLI:NL:CRVB:2016:3682

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
6 oktober 2016
Zaaknummer
15/3911 AW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegd verklaring tot kennisname van hoger beroep en verzetprocedure tegen uitspraak rechtbank Overijssel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen de onbevoegdverklaring van de Raad om kennis te nemen van het hoger beroep. De Raad had eerder op 3 september 2015 geoordeeld dat er geen grond was voor doorbreking van het appelverbod. Appellant, vertegenwoordigd door S.A.J.T. Hoogendoorn, heeft verzet aangetekend, maar de korpschef van politie is niet verschenen op de zitting van 14 juli 2016.

De Raad overweegt dat de aangevallen uitspraak, die het verzet tegen de eerdere uitspraak ongegrond verklaarde, een uitspraak is waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld. Appellant heeft aangevoerd dat de Raad een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd, maar de Raad oordeelt dat dit betoog niet slaagt. De Raad baseert zich op vaste rechtspraak en concludeert dat er geen ernstige schending van de procesorde of fundamentele rechtsbeginselen heeft plaatsgevonden.

Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de verzetprocedure. De Raad stelt vast dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties niet is overschreden, en dat er geen grond is voor het aannemen van afzonderlijke termijnen voor de verzetprocedure. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, evenals het verzoek om veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak wordt gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier J.L. Meijer.

Uitspraak

15/3911 AW-V
Datum uitspraak: 6 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 mei 2015, 14/2833 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 3 september 2015 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
Namens appellant heeft S.A.J.T. Hoogendoorn verzet gedaan en nadere stukken ingezonden.
Het verzet is behandeld ter zitting van 14 juli 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door Hoogendoorn. De korpschef is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, waarbij het verzet tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb ongegrond is verklaard. De aangevallen uitspraak is dan ook een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, aanhef en onder b, van de Awb waartegen, gelet op artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, geen hoger beroep kan worden ingesteld.
De uitspraak van de Raad van 3 september 2015 berust op de overweging dat geen grond bestaat voor doorbreking van het appelverbod. De vraag of de rechtbank al dan niet terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan worden opgeworpen in een verzetprocedure. Appellant heeft van deze mogelijkheid
gebruikgemaakt. In het kader van deze procedure is hij in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, maar hij heeft van die gelegenheid geen gebruikgemaakt. Van schending van eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen is geen sprake geweest.
In verzet heeft appellant aangevoerd dat de Raad in de uitspraak van 3 september 2015 een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Dit betoog slaagt niet. De Raad heeft zich met juistheid gebaseerd op de vaste rechtspraak (uitspraak van 16 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1028) dat voor doorbreking van het in artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb neergelegde appelverbod slechts grond kan bestaan indien sprake is van zodanig ernstige schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijke en onafhankelijke behandeling niet meer kan worden gesproken.
Wat appellant voor het overige heeft aangevoerd geeft evenmin grond voor het oordeel dat de uitspraak van 3 september 2015 niet in stand kan blijven.
Dit betekent dat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
Appellant heeft verzocht om vergoeding van schade wegens overschrijding in de verzetprocedure bij de Raad van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hij heeft betoogd dat voor de behandeling van een verzet een maximale duur van een half jaar heeft te gelden.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd
(zie de uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. Deze termijnen zijn niet overschreden.
De Raad acht geen grond aanwezig voor het aannemen van afzonderlijke termijnen voor de verzetprocedure.
De Raad verwijst voorts naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, overweging 3.4.2 en 3.4.3. Hieruit kan worden afgeleid dat in de duur van twee jaar voor de behandeling van het hoger beroep een verzetprocedure bij de Raad is begrepen en dat er voor de behandeling van het verzet geen afzonderlijke, afwijkende termijnen gelden.
Het verzoek om schadevergoeding moet daarom worden afgewezen.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J.L. Meijer

HD