In deze zaak heeft appellante, een individu, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad met betrekking tot de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Almere om haar een voorschot te verlenen op een inkomensvoorziening ingevolge de Wet investeren in jongeren (WIJ). De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 juli 2013 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de aangevallen uitspraak 2, die betrekking had op de proceskostenveroordeling, niet vatbaar was voor hoger beroep, omdat deze uitspraak onder het appelverbod valt zoals vastgelegd in de Beroepswet. De Raad stelde vast dat er geen sprake was van een ernstige schending van de eisen van een goede procesorde die het doorbreken van het appelverbod rechtvaardigde.
De Raad heeft ook de procesgang in de bezwaarfase beoordeeld. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college om een voorschot te verlenen, maar het college had dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De Raad oordeelde dat appellante procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep, omdat zij verzocht had om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. De Raad concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had nagelaten om te oordelen over het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift van appellante.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak 1 voor zover deze niet was beslist op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en bevestigde de uitspraak voor het overige. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 944,--. De uitspraak benadrukt het belang van een goede procesorde en de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op bezwaarschriften.