In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een appellante die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen van het Zorgkantoor voor het jaar 2013. Het Zorgkantoor had eerder een bedrag van € 60.327,11 verleend, maar na een controle van de verantwoording over de besteding van dit budget, werd een deel van de verantwoording afgekeurd. De appellante had niet-girale betalingen gedaan aan haar zorgverlener, wat in strijd is met de voorwaarden van het pgb. Het Zorgkantoor heeft daarop het pgb verlaagd en een bedrag van € 666,74 teruggevorderd van appellante.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep echter geoordeeld dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot de verlaagde vaststelling van het pgb had kunnen komen, omdat de appellante wel degelijk reguliere pinbetalingen had gedaan die controleerbaar waren. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 15 juli 2014 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 19 juli 2016 ongegrond werd verklaard. De Raad heeft bepaald dat het Zorgkantoor het betaalde griffierecht van € 168,- aan appellante dient te vergoeden.