ECLI:NL:CRVB:2016:3622

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
14-7046 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verwervingskosten bij inkomsten uit arbeid in het kader van de bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de verwervingskosten van een appellant die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant, een bassist, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Asten terecht geen rekening hield met de door appellant gemaakte onkosten bij de vaststelling van zijn inkomsten uit optredens. Appellant stelde dat deze kosten noodzakelijk zijn voor zijn optredens en dat ze hoger zijn dan zijn inkomsten, wat hem in een afhankelijkheidspositie van bijstand houdt. Hij voerde ook aan dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere gemeenten wel rekening houden met verwervingskosten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de aanvraag van appellant niet betrekking had op beleid voor marginale zelfstandigen en dat het college de aanvraag niet als zodanig had moeten opvatten. De Raad stelde vast dat volgens vaste rechtspraak bij de vaststelling van de inkomsten uit arbeid geen rekening wordt gehouden met verwervingskosten. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat de WWB een gedecentraliseerde uitvoering kent, wat betekent dat gemeenten verschillende uitvoeringspraktijken kunnen hanteren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

14/7046 WWB
Datum uitspraak: 27 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 november 2014, 14/2381 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Asten (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.T.M. van Noort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Noort. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
N.Y. Mugge.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde hier van belang bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant is bassist en wil op termijn met het geven van door de Stichting [naam Stichting] te verzorgen optredens in zijn eigen bestaanskosten voorzien. Om die reden heeft appellant het college verzocht om bij de vaststelling van de inkomsten uit de optredens de door hem te maken onkosten daarop in mindering te brengen alvorens deze inkomsten te verrekenen met zijn bijstand.
1.2.
Bij besluit van 28 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 mei 2014 (bestreden besluit), heeft het college appellant toestemming verleend als muzikant op te treden waarbij is aangetekend dat de inkomsten hieruit tijdig gemeld moeten worden en deze optredens niet aan de arbeids- en re-integratieverplichting van appellant in de weg mogen staan. Ten aanzien van de verrekening van de inkomsten met de bijstand heeft het college zich op het standpunt gesteld dat met de inkomsten uit de optredens rekening zal worden gehouden overeenkomstig de systematiek van de Kleine Vergoedingsregeling (KVR) van de Belastingdienst, maar dat de door appellant opgevoerde onkosten, waaronder reis- en verblijfkosten en kosten voor materialen en kleding, niet in mindering kunnen worden gebracht op de vast te stellen inkomsten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op juiste gronden vastgesteld dat de als verwervingskosten aan te merken onkosten van appellant bij de vaststelling van de inkomsten uit optredens buiten aanmerking blijven.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Kort samengevat heeft hij aangevoerd dat de verwervingskosten noodzakelijk zijn om op te treden, dat deze kosten hoger zijn dan zijn inkomsten uit de optredens en dat het niet redelijk is om met deze kosten geen rekening te houden. Zonder optredens blijft hij afhankelijk van bijstand en dat is niet in zijn belang, maar ook niet in het belang van de maatschappij. Tevens is volgens appellant sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat in andere gemeenten een gunstiger beleid wordt gevoerd ten aanzien van verwervingskosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals ter zitting met partijen is besproken, is niet in geschil dat de aanvraag niet ziet op beleid ten aanzien van marginale zelfstandigen en dat het college, dat zulk beleid wel voert, de aanvraag niet zo moest opvatten.
4.2.
Naar vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraken van 17 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:411, en 23 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:578
)wordt bij vaststelling van de inkomsten uit arbeid die met toepassing van de artikelen 19, eerste en tweede lid, en 32, eerste lid, van de WWB op de bijstand in mindering worden gebracht, geen rekening gehouden met de voor de ontvangen inkomsten gemaakte verwervingskosten. Dat volgens appellant zijn verwervingskosten hoger zijn dan zijn inkomsten, vormt, los van het feit dat hij dit niet inzichtelijk heeft gemaakt, geen aanleiding om van deze rechtspraak af te wijken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.3.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Appellant heeft betoogd met de ingestuurde stukken van de gemeenten Vaals, Eindhoven en Tilburg dat deze gemeenten bij de vaststelling van inkomsten uit muziekoptredens wel rekening houden met verwervingskosten op de door appellant voorgestane wijze. De WWB voorziet echter in een gedecentraliseerde uitvoering. De mogelijkheid van een verschillende uitvoering per gemeente is daarmee een gegeven. Op grond van het gelijkheidsbeginsel kan appellant het college niet dwingen zijn uitvoeringspraktijk gelijk te stellen met voor appellant gunstigere werkwijzen van bepaalde andere bijstandverlenende organen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.H. Bel en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.L. Meijer

HD