1.3.Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Gespecialiseerd Medewerker C, met als vakgebied Gespecialiseerde ondersteuning en werkterrein Veiligheid & Integriteit, gewaardeerd in salarisschaal 9. Bij besluit van 30 mei 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Appellant heeft, samengevat en voor zover hier van belang, betoogd dat de matching niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten, nu de korpschef niet het meest vergelijkbare domein en vakgebied en de meest vergelijkbare functie heeft gekozen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij als Onderzoeker/bewerker Veiligheidsonderzoeken en Onderzoeker Betrouwbaarheidsonderzoeken op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 werkzaamheden verricht voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en dat zijn werkzaamheden in zoverre een directe bijdrage leveren aan operationele politietaken en rechtstreeks in verband staan met de handhaving van de nationale veiligheid. Volgens appellant is hij ten onrechte niet gematcht in de LFNP-functie van Operationeel Specialist A.
4.1.2.Volgens de beleidsregel Instructie organieke matching (Stcrt. 2012, nr. 10411, zoals nadien gewijzigd, Stcrt. 2013, nr. 12776), voor zover hier van belang, gelden voor de domeinen Uitvoering en Ondersteuning de volgende definities:
“Het domein Uitvoering draagt in de zin van het LFNP bij aan één van de vakgebieden vallend onder dit domein, te weten: Beveiliging, G(ebieds) G(ebonden) P(olitie), Informantenrunner, Intelligence, Interventie, Meldkamer, Observatie, Tactische Opsporing, Forensische Opsporing, Luchtvaart, Intake & Service en Operationeel Specialismen. Het domein Uitvoering levert een directe bijdrage aan operationele politietaken, en staat daarmee in rechtstreeks verband met de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding), de openbare orde en veiligheid en/of leefbaarheid in de samenleving.
Het domein Ondersteuning draagt in de zin van het LFNP bij aan één van de vakgebieden vallend onder dit domein, te weten: Bedrijfsvoering Specialismen, Gespecialiseerde Ondersteuning, Administratie en Secretariaat, Scheepvaart, Techniek, H(uisvesting) S(ervices) en M(iddelen), Onderzoek & Kennisontwikkeling en Docenten. Het domein Ondersteuning levert een bijdrage aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie, terwijl tegelijkertijd geen of een beperkte directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken en daarmee niet in rechtstreeks of onvoldoende verband staat met de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding), de openbare orde en veiligheid en/of leefbaarheid in de samenleving.”
4.1.3.Ter zitting is namens de korpschef desgevraagd verklaard dat hetgeen in de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013, op pagina 53, onder het kopje “Integriteit & Veiligheid (BVI) en soortgelijke benamingen” is vermeld over korpsfunctiebeschrijvingen die zijn gericht op interne onderzoeken en/of disciplinaire onderzoeken, geen betrekking heeft op (veiligheids)onderzoekers, zoals appellant. De Raad zal de beroepsgronden van appellant beoordelen in het licht van de definities voor de domeinen Uitvoering en Ondersteuning zoals weergegeven onder 4.1.2.
4.1.4.De functie van Onderzoeker/bewerker Veiligheidsonderzoeken en Onderzoeker Betrouwbaarheidsonderzoeken is blijkens de korpsfunctiebeschrijving gericht op het verrichten van veiligheidsonderzoeken onder mandaat van de AIVD en op het verrichten van betrouwbaarheidsonderzoeken onder verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder/korpschef ten aanzien van politiepersoneel en andere personen die een vertrouwensfunctie (gaan) bekleden binnen de (voormalige) politieregio Brabant Zuid-Oost en het adviseren op dat terrein. De korpschef heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat deze werkzaamheden een ondersteunend karakter hebben en dat daarmee geen directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken als bedoeld in de beleidsregel Instructie organieke matching. Dat appellant zijn werkzaamheden op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 verricht voor de AIVD maakt dit niet anders. De Raad is, met de korpschef, van oordeel dat de werkzaamheden van appellant veeleer bijdragen aan het instandhouden van een betrouwbaar en integer politieapparaat, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie als bedoeld in de beleidsregel Instructie organieke matching. Dat in het (wijzigings)besluit van 12 september 2011, waarbij appellant met ingang van 11 juni 2008 is benoemd in de functie van Onderzoeker/Bewerker Veiligheidsonderzoeken en Onderzoeker Betrouwbaarheidsonderzoeken, is vermeld dat appellant de (executieve) status heeft van ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, leidt niet tot een ander oordeel. Uitgangspunt bij de matching is ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Regeling, in verbinding met artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling immers de inhoud van de schriftelijke, formele korpsfunctiebeschrijving zoals vastgelegd in de uitgangspositie (vergelijk de uitspraak van 3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:752). 4.1.5.Appellant heeft nog gewezen op een onlangs gepubliceerde vacature voor de functie van ‘veiligheidsonderzoeker VIK’. Volgens appellant komt de beschrijving van zijn (korps)functie nagenoeg overeen met de - uit de vacature blijkende - beschrijving van de functie van ‘veiligheidsonderzoeker VIK’. In de vacaturetekst is echter vermeld dat de
LFNP-benaming van de functie van ‘veiligheidsonderzoeker VIK’ Operationeel Specialist A is. Volgens appellant strookt dit niet met de bestreden besluitvorming. Dit betoog treft geen doel. In het midden kan blijven of de bij deze vacature vermelde LFNP-benaming berust op een vergissing, zoals namens de korpschef is betoogd. De vacaturestelling voor functies in de nieuwe politieorganisatie heeft hoe dan ook geen betrekking op de overgang naar een functie uit het LFNP; zij houdt verband met de inrichting van de nieuwe politieorganisatie. Zoals de Raad eerder heeft overwogen dient de positie van een betrokkene in de op handen zijnde reorganisatie geen rol te spelen bij de beoordeling of hij aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten (vergelijk de uitspraken van 19 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4161, en 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710). 4.1.6.Appellant heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Volgens hem is zijn collega B, die voorheen werkzaam was in de functie van Veiligheids- en B & G-Onderzoeker bij de voormalige politieregio Noord- en Oost-Gelderland, wel gematcht in het domein Uitvoering, in de LFNP-functie van Senior Tactische Opsporing. Dit beroep slaagt niet. De korpschef heeft zich ter zitting van de Raad gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het hier om een foutieve beslissing gaat, nu de korpsfunctiebeschrijving van B geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat met de functie van Veiligheids- en B & G-Onderzoeker een directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken. Naar het oordeel van de Raad heeft de korpschef aannemelijk gemaakt dat de ten aanzien van B genomen beslissing op een fout van de korpschef berust. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 29 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3770) strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover dat het bestuursorgaan gehouden is om in het verleden gemaakte fouten te herhalen. 4.1.7.Appellant voert aan dat in het bestreden besluit niet is ingegaan op de aanbeveling van de hoorcommissie om te bezien of het gegeven dat voor de korpsfunctie van appellant een politiediploma en ruime ervaring in het politievak zijn vereist, voldoende reden is om appellant te matchen in het domein Uitvoering. Hij betoogt dat in zoverre een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleeft. Dit betoog slaagt niet. Uit het bepaalde in artikel 8 van de Regeling, dat de hoorambtenaren een aanbeveling doen ten aanzien van de te nemen beslissing op bezwaar, volgt geen verplichting voor de korpschef om in het bestreden besluit gemotiveerd in te gaan op de aanbeveling. In het bestreden besluit is ingegaan op de gronden van het bezwaar en is uiteengezet dat de gronden van bezwaar geen aanleiding geven een ander besluit te nemen. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, nu daarin niet - gemotiveerd - is ingegaan op de aanbeveling.
4.1.8.De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst, zijnde de door appellant gewenste functie van Operationeel Specialist A, ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende.
4.2.1.Appellant heeft betoogd dat de korpschef het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd door de bijlage bij de Regeling, de transponeringstabel, op te vatten als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar en beroep openstaat, en dit als dragende overweging voor de ongegrondverklaring van het bezwaar te hanteren. Nu hij hiertegen terecht is opgekomen en heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering te verkrijgen, maakt hij aanspraak op vergoeding van proceskosten, aldus appellant.
4.2.2.De rechtsvragen die met dit betoog worden opgeworpen, heeft de Raad reeds beantwoord in zijn uitspraken van 24 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4804, en 3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:752. De overwegingen in deze uitspraken, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog reeds hierom faalt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding. In het verlengde hiervan bestaat evenmin aanleiding om, zoals is verzocht, te bepalen dat de korpschef het betaalde griffierecht vergoedt.