ECLI:NL:CRVB:2016:36

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
14/1136 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAZ-uitkering en inlichtingenplicht na medische herbeoordeling

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAZ-uitkering van appellant, die sinds 2004 arbeidsongeschikt is na een ongeval. Appellant had een WAZ-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar na een herbeoordeling door het Uwv in 2012 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%. Het Uwv baseerde deze herziening op informatie van cardiologen en longartsen, die appellant niet had doorgegeven. Appellant stelde dat hij niet op de hoogte was dat deze informatie van invloed kon zijn op zijn uitkering. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden, maar het hoger beroep van appellant werd gegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv niet bevoegd was om de WAZ-uitkering met terugwerkende kracht te herzien, omdat appellant redelijkerwijs niet kon weten dat de medische informatie relevant was voor zijn uitkering. De eerdere besluiten van het Uwv werden vernietigd en de proceskosten werden aan appellant vergoed.

Uitspraak

14/1136 WAZ
Datum uitspraak: 6 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 januari 2014, 12/1048 en 13/1306 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Peper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 4 december 2003 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als zelfstandig stratenmaker wegens nek- en hoofdpijnklachten na een ongeval. Op 14 maart 2005 heeft hij een hartoperatie met enkele bypasses ondergaan. Blijkens een rapport van verzekeringsarts Nijhof van 2 mei 2005 is appellant per einde wachttijd volledig arbeidsongeschikt geacht in verband met de start van een intensieve hartrevalidatie. Bij besluit van 14 juli 2005 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 2 december 2004 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Op 25 november 2005 heeft een medisch heronderzoek plaatsgevonden. Blijkens het rapport van verzekeringsarts Nijhof van dezelfde datum was op dat moment de hartrevalidatie geëindigd en zou op korte termijn het revalidatieprogramma voor de nek weer starten. Dit revalidatieprogramma werd destijds onderbroken in verband met de bypassoperatie. Omdat sprake zou zijn van een intensieve behandeling van de nek met wisselende mogelijkheden heeft de verzekeringsarts appellant onveranderd volledig arbeidsongeschikt geacht. Aangezien er een reële mogelijkheid was dat er een duidelijke verbetering in de belastbaarheid zou kunnen optreden heeft de verzekeringsarts een heronderzoek in april 2006 aangewezen geacht. Bij besluit van 12 december 2005 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant onveranderd recht heeft op een WAZ-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Anders dan gepland heeft er na november 2005 geen herbeoordeling van appellant plaatsgevonden.
1.4.
Naar aanleiding van berichtgeving over sportieve activiteiten van appellant en terugvordering van door Aegon Schadeverzekering N.V. aan appellant betaalde voorschotten op een schadevergoeding in verband met het ongeval heeft het Uwv in 2012 een herbeoordeling verricht. De verzekeringsarts Wolbers heeft op basis van eigen medisch onderzoek en ontvangen medische informatie, waaronder brieven van cardioloog Fauser van 15 juli 2008 en longarts Mannes van 19 augustus 2008, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Volgens de verzekeringsarts was er vanaf de geplande maar nooit uitgevoerde herbeoordeling evident geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De arbeidsdeskundige Van Aalderen heeft, met inachtneming van de in de FML weergegeven medische beperkingen, functies geselecteerd waarmee appellant, in vergelijking met zijn maatmaninkomen, een zodanig inkomen kon verdienen dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid 35 tot 45% bedroeg.
1.5.
Bij besluit van 1 mei 2012 (besluit 1) heeft het Uwv de WAZ-uitkering van appellant met ingang van 15 juli 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.6.
Het Uwv heeft aan het in 1.5 genoemde besluit ten grondslag gelegd dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden omdat hij het Uwv niet heeft geïnformeerd over de brieven van cardioloog Fauser van 15 juli 2008 en longarts Mannes van 19 augustus 2008. In de eerstgenoemde brief is vermeld dat appellant in verband met zijn voornemen om te gaan trainen voor de beklimming van de Alpe d’Huez is gekeurd bij een Sport Medisch Adviescentrum (SMA) waarbij een veranderd ECG was te zien en ritmestoornissen tijdens inspanning. Daarom heeft de sportarts van het SMA appellant verwezen naar cardioloog Fauser voor extra onderzoek. Uit het onderzoek van cardioloog Fauser is naar voren gekomen dat genoemde afwijkingen op het rust-ECG zeer discreet waren en niet verontrustend. Een fietstest bij maximale (maar niet bovenmatige) inspanning toonde wat toename in frequentie van ventriculaire extrasystolen, maar geen andere vormen van aritmie. Daarom achtte cardioloog Fauser voortgaande training en bij gebleken opgebouwde conditie eventuele beklimming van de Alpe d’Huez wel verantwoord. In de brief van longarts Mannes van
19 augustus 2008 is vermeld dat appellant na Ventolin getalsmatig nog net in COPD, Gold klasse II valt, waarbij sprake is van een normale diffusiecapaciteit en een uitstekend inspanningsvermogen. Het longfunctieonderzoek was geheel conform dat uit 2000 en er was geen reden om extra medicatie te gebruiken. Volgens het Uwv had het appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze informatie van cardioloog Fauser en longarts Mannes van invloed zou kunnen zijn op zijn recht op WAZ-uitkering. Daarom heeft het Uwv zich bevoegd geacht de WAZ-uitkering van appellant met terugwerkende kracht vanaf
15 juli 2008 te herzien.
1.7.
Bij een afzonderlijk besluit van 1 mei 2012 (besluit 2) heeft het Uwv over de periode van 15 juli 2008 tot en met 6 april 2012 een bedrag van € 31.986,14 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering van appellant teruggevorderd.
1.8.
Bij besluit van 26 juni 2012 (besluit 3) heeft het Uwv beslist dat appellant het terugvorderingsbedrag vanaf juli 2012 in maandelijkse termijnen van € 1.000,- moet terugbetalen.
1.9.
Bij besluit van 20 september 2012 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard, het bezwaar tegen besluit 3 gegrond verklaard en de aflossingscapaciteit vastgesteld op € 65,95 per maand.
1.10.
Voorts heeft het Uwv bij besluit van 20 februari 2013 (besluit 4) appellant een boete opgelegd van € 2.269,- wegens schending van zijn inlichtingenplicht.
1.11.
Bij besluit van 8 mei 2013 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen besluit 4 gegrond verklaard en de boete, vanwege de financiële omstandigheden waarin appellant verkeerde, verlaagd naar € 710,40.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit I gegrond verklaard en bestreden besluit I vernietigd, omdat het Uwv in beroep naar aanleiding van de door appellant overgelegde brief van medisch adviseur Sok van
28 januari 2013 een nieuwe FML heeft opgesteld waarbij aanvullende medische beperkingen zijn vastgesteld. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van
bestreden besluit I in stand blijven. Het beroep tegen bestreden besluit II heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank moest het appellant redelijkerwijs duidelijk zijn dat de informatie van cardioloog Fauser en longarts Mannes van invloed kon zijn op zijn recht op uitkering. Reeds uit het feit dat appellant zich heeft laten keuren door een cardioloog, waarna de cardioloog tot de in zijn brief van 15 juli 2008 genoemde constateringen en aanbevelingen is gekomen, had appellant moeten begrijpen dat hij daarvan melding moest maken aan het Uwv. Dat appellant zelf van mening was dat een en ander geen gevolgen zou kunnen hebben voor zijn uitkering omdat deze met name was gebaseerd op zijn nekklachten doet volgens de rechtbank daaraan niet af, nu het niet aan hem is om te beoordelen. Daarom heeft de rechtbank geconcludeerd dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 15 juli 2008 terecht heeft vastgesteld op 35 tot 45%. Het Uwv heeft daarom de WAZ-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 15 juli 2008 kunnen herzien naar die mate van arbeidsongeschiktheid en de aan appellant onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering terecht teruggevorderd. De rechtbank zag geen aanleiding om de vastgestelde aflossingscapaciteit voor onjuist te houden.
3.1.
Het hoger beroep van appellant is gericht tegen het oordeel van de rechtbank waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit I in stand zijn gelaten en het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond is verklaard. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat de informatie van cardioloog Fauser van 15 juli 2008 en longarts Mannes van 19 augustus 2008 van invloed kon zijn op zijn recht op WAZ-uitkering. Appellant vindt dat het Uwv zijn mening over hem al had gevormd voordat het heronderzoek had plaatsgevonden door hetgeen men had gelezen in de sociale media. Dit nieuws was niet objectief, waardoor de verzekeringsarts conclusies heeft getrokken die niet juist zijn. Appellant heeft tevens verwezen naar verklaringen van getuigen in de letselschadeprocedure die volgens hem samengevat hebben verklaard dat hij niet actief is en ook niet actief is geweest na het hem overkomen ongeval.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten in hoger beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2014:2011) is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dit beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan gevallen waarin het toekennen en/of ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend.
4.3.
Artikel 3 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 230, bepaalt tot en met welke dag intrekking of herziening van uitkering met terugwerkende kracht plaatsvindt indien door toedoen van de verzekerde (als gevolg van het niet nakomen van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting) ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt dan wel het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Voorts is geregeld tot en met welke dag intrekking of herziening plaatsvindt voor de situatie dat geen sprake is van toedoen of van een niet-nakoming van een verplichting maar het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn en bij samenloop van een of meer eerdergenoemde situaties.
4.4.
De rechtbank kan niet worden gevolgd in haar oordeel dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door het Uwv geen mededeling te doen van de medische informatie van cardioloog Fauser van 15 juli 2008 en longarts Mannes van 19 augustus 2008. Deze brieven moeten in hun context worden beschouwd. Deze context was dat appellant na zijn bypassoperatie en intensieve hartrevalidatie was hersteld van zijn hartklachten en dat de voortzetting van zijn WAZ-uitkering verband hield met de hervatting van het revalidatieprogramma voor zijn nek. Zoals de medisch adviseur Sok heeft vermeld in zijn brief van 28 januari 2013 zijn de nekklachten van appellant sedertdien niet verbeterd. Daarom verkeerde appellant in de begrijpelijke veronderstelling dat zijn arbeidsongeschiktheid berustte op zijn nekklachten. Appellant had immers geen hartklachten meer en ook de klachten die eerder naast de hart- en nekklachten een rol hadden gespeeld stonden niet meer op de voorgrond. Daarbij komt dat in de brief van cardioloog Fauser slechts is vermeld dat beklimming van de Alpe d’Huez vanuit cardiaal oogpunt, bij gebleken opgebouwde adequate conditie, verantwoord was. Van een wezenlijke verandering van de cardiale gezondheidstoestand van appellant blijkt uit die brief niet. Gelet op een en ander heeft het appellant niet redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de brief van cardioloog Fauser van
15 juli 2008 van invloed zou kunnen zijn op zijn recht op WAZ-uitkering. Hetzelfde geldt voor de brief van longarts Mannes van 19 augustus 2008. In die brief is immers vermeld dat het longfunctieonderzoek geheel in overeenstemming is met dat uit 2000 en dat er geen reden is om extra medicatie te gebruiken.
4.5.
De conclusie is dat in het geval van appellant geen sprake is van een uitzonderingsgeval zoals vermeld in 4.2. Het Uwv was niet bevoegd om de WAZ-uitkering van appellant met terugwerkende kracht te herzien, de WAZ-uitkering van appellant terug te vorderen en om appellant een boete op te leggen.
4.6.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden vernietigd zodat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 niet langer in stand blijven. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit II eveneens gegrond verklaren, ook bestreden besluit II vernietigen en besluit 1 tot en met 4 herroepen.
5. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 992,- aan kosten van verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 8 mei 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • herroept de besluiten van 1 mei 2012, 26 juni 2012 en 20 februari 2013;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van
€ 992,-;
- bepaalt dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 122,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en M.C. Bruning en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2016.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) L.L. van den IJssel

UM