ECLI:NL:CRVB:2016:3595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
15/2114 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant had een WW-uitkering aangevraagd omdat hij minder uren werkte bij zijn werkgever. Tijdens een gesprek met het Uwv heeft hij een overzicht van zijn gewerkte uren verstrekt, maar later bleek dat hij meer uren had gewerkt dan hij had opgegeven. Het Uwv heeft daarop zijn uitkering herzien en een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft de besluiten van het Uwv in eerste instantie vernietigd, maar het Uwv heeft de besluiten later aangepast en de boete gehandhaafd. Appellant is van mening dat de boete onterecht is opgelegd en dat de kosten van rechtsbijstand niet correct zijn vergoed. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellant ongegrond. De Raad oordeelt dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet alle gewerkte uren op te geven, en dat de opgelegde boete passend is. Ook de weigering van het Uwv om wettelijke rente te vergoeden wordt bevestigd, omdat het bedrag onder de € 10,- ligt. De uitspraak is gedaan op 28 september 2016.

Uitspraak

15/2114 WW, 15/4038 WW
Datum uitspraak: 28 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
16 februari 2015, 14/739 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op 2 maart 2015 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden. Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als oproepkracht bij [werkgever] te [woonplaats] . Op
10 oktober 2012 heeft hij bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) omdat hij vanaf 27 juli 2012 minder uren werkzaam is geweest bij zijn werkgever.
1.2.
Op 6 november 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden met appellant aan het loket van het Uwv te [woonplaats] . Appellant heeft toen een overzicht verstrekt van zijn gewerkte uren bij [werkgever] over de periode van 9 augustus 2012 tot en met 30 september 2012. Voorts heeft appellant tijdens dit gesprek meegedeeld dat hij half oktober 2012 nog op een dag ongeveer vier uur heeft gewerkt en rond 18 oktober 2012 ongeveer 1,5 uur heeft gewerkt.
1.3.
Bij besluit van 7 november 2012 heeft het Uwv appellant met ingang van 27 juli 2012 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering op basis van een gemiddeld aantal arbeidsuren van 28,07 per week. De door appellant opgegeven uren heeft het Uwv in mindering gebracht op zijn recht op WW-uitkering.
1.4.
Bij besluit van 22 november 2012 heeft het Uwv appellant met ingang van 27 juli 2012 een toeslag op grond van de Toeslagenwet toegekend.
1.5.
Uit een controle door het Uwv is gebleken dat appellant meer uren heeft gewerkt dan hij heeft gemeld aan het Uwv.
1.6.
Bij een eerste besluit van 16 september 2013 heeft het Uwv de WW-uitkering en de toeslag van appellant herzien met ingang van 17 september 2012 en over de periode van
17 september 2012 tot en met 2 december 2012 een bedrag van in totaal € 1.212,66 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering en toeslag van appellant teruggevorderd.
1.7.
Bij een tweede besluit van 16 september 2013 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 130,- wegens schending van zijn inlichtingenplicht.
1.8.
Bij besluit van 22 januari 2014 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 16 september 2013 ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 18 juli 2014 vastgesteld dat de herziening van het recht op toeslag over de weken 38 en 39 van 2012 niet is ontstaan doordat appellant geen (volledige) opgave heeft gedaan van gewerkte uren, maar doordat het Uwv over die weken een te hoog uurloon heeft gehanteerd. Het Uwv is in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.
2.2.
Bij besluit van 15 augustus 2014 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het terugvorderingsbedrag is verlaagd naar
€ 1.202,96 en de boete is gehandhaafd op € 130,-.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, bepaald dat het Uwv binnen vier weken na verzending van de uitspraak opnieuw dient te beslissen op het bezwaarschrift van appellant met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 974,- en bepaald dat het Uwv deze kosten alsmede het door appellant betaalde griffierecht aan hem dient te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met bestreden besluit 2 het geconstateerde gebrek niet hersteld omdat het Uwv in week 39 van 2012 nog steeds uitgaat van een te hoog uurloon. Dit heeft gevolgen voor zowel de herziening van de toeslag, de hoogte van het teveel betaalde bedrag aan toeslag vanaf 1 september 2012 en de hoogte van de opgelegde boete. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien.
3.1.
Het hoger beroep van appellant is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de boete en de vergoeding van de proceskosten.
3.2.
Het Uwv heeft, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, bij besluit van 2 maart 2015 (bestreden besluit 3) op basis van het door de rechtbank vastgestelde uurloon het terugvorderingsbedrag verlaagd naar € 1.100,81. De herziening en terugvordering van
WW-uitkering en toeslag heeft hierdoor alleen nog betrekking op de weken 42 tot en met 48 van 2012. De boete heeft het Uwv vastgesteld op € 110,-. Tevens heeft het Uwv de kosten van rechtsbijstand in bezwaar tot een bedrag van € 974,- vergoed.
3.3.
Bij besluit van 17 augustus 2015 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant een bedrag van € 5,10 aan wettelijke rente over de nabetaling van teveel teruggevorderde toeslag te vergoeden omdat een bedrag aan wettelijke rente van minder dan € 10,- niet wordt uitbetaald.
3.4.
Appellant kan zich ook niet verenigen met bestreden besluit 3 en het besluit van
17 augustus 2015. Volgens appellant is de boete ten onrechte opgelegd en in ieder geval disproportioneel. In de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in bezwaar dient volgens hem tot uitdrukking te komen dat het Uwv drie keer op het bezwaar heeft beslist. Verder is appellant van mening dat het Uwv de wettelijke rente over de nabetaling van teveel teruggevorderde toeslag dient te vergoeden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bestreden besluit 3 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken. Het besluit van 17 augustus 2015 maakt op grond van artikel 4:125 van de Awb eveneens deel uit van het geding in hoger beroep.
4.2.
Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank uitsluitend voor zover daarbij over de boete en de vergoeding van proceskosten is beslist. Het oordeel van de rechtbank over de herziening en terugvordering van WW-uitkering en toeslag is niet in geschil.
4.3.
Appellant heeft zijn inlichtingenplicht geschonden door aan het Uwv geen volledige opgave te doen van zijn werkzaamheden in week 42 van 2012. Tijdens het loketgesprek heeft appellant het Uwv meegedeeld in die week in totaal 5,5 uur te hebben gewerkt, terwijl uit de opgave van de werkgever is gebleken dat appellant in die week elf uur werkzaam is geweest. Wat betreft de weken 43 tot en met 48 van 2012 heeft appellant zijn inlichtingenplicht geschonden door het Uwv helemaal geen opgave te doen van zijn gewerkte uren. De omstandigheid dat appellant gedwongen was om te procederen tegen zijn werkgever omdat hij de door hem gewerkte uren niet allemaal kreeg uitbetaald, ontsloeg hem niet van zijn verplichting alle gewerkte uren op te geven aan het Uwv.
4.4.
Appellant valt van deze schendingen van zijn inlichtingenplicht niet alleen objectief maar ook subjectief een verwijt te maken. Appellant moest weten dat hij alle gewerkte uren diende op te geven aan het Uwv. Op het aanvraagformulier WW heeft hij verklaard op de hoogte te zijn van zijn rechten en verplichtingen en in het besluit van 7 november 2012 is appellant er uitdrukkelijk op gewezen dat hij wijzigingen in zijn situatie meteen moest doorgeven aan het Uwv. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het Uwv bevoegd was appellant een boete op te leggen wegens schending van zijn inlichtingenplicht.
4.5.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van het bedrag van € 974,- aan kosten van rechtsbijstand in beroep met toepassing van (de bijlage bij) het Besluit proceskosten bestuursrecht een punt toegekend voor het indienen van een beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1. De rechtbank is uitgegaan van een juiste wegingsfactor. Het enkele feit dat het Uwv driemaal op het bezwaar heeft beslist, leidt niet tot een hogere wegingsfactor.
4.6.
Het Uwv heeft bij bestreden besluit 3 de boete vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag. Er is geen grond voor het opleggen van een lagere boete wegens verminderde verwijtbaarheid of de door appellant gestelde ondoorzichtige situatie. Ook de financiële draagkracht van appellant geeft daartoe geen aanleiding. De bij bestreden besluit 3 vastgestelde boete van € 110,- is passend en geboden.
4.7.
Het Uwv is bij de vergoeding van de kosten in bezwaar voor verleende rechtsbijstand uitgegaan van een punt voor het indienen van het bezwaarschrift en een punt voor het verschijnen tijdens de hoorzitting met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1. Onder verwijzing naar wat in 4.5 is overwogen bestond er ook voor het Uwv geen aanleiding om uit te gaan van een hogere wegingsfactor.
4.8.
Wat betreft het besluit van 17 augustus 2015 wordt voorop gesteld dat artikel 4:98, tweede lid, van de Awb bepaalt, voor zover hier van belang, dat wettelijke rente niet is verschuldigd indien het bestuursorgaan schuldenaar is en het bedrag ervan bij enige of laatste betaling minder bedraagt dan € 10,-. Gelet op deze bepaling heeft het Uwv op goede gronden geweigerd de wettelijke rente over de nabetaling van teveel teruggevorderde toeslag ten bedrage van € 5,10 aan appellant te vergoeden. Indien en voor zover zou moeten worden aangenomen dat het Uwv appellant op 13 augustus 2015 telefonisch heeft toegezegd dit bedrag aan wettelijke rente te vergoeden, is het Uwv hierop binnen twintig minuten telefonisch teruggekomen. Het Uwv was, gelet hierop, niet gehouden om, in afwijking van artikel 4:98, tweede lid, Awb, de wettelijke rente te vergoeden.
4.9.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.8 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd en dat het beroep tegen bestreden besluit 3 en het besluit van 17 augustus 2015 ongegrond moet worden verklaard.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen de besluiten van 2 maart 2015 en 17 augustus 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker

NW