Uitspraak
CIZ
OVERWEGINGEN
11 november 2013 een indicatie voor Persoonlijke verzorging had moeten stellen. Het betoog van appellant onder 3.1 slaagt daarom niet.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de aanvraag voor een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) door het CIZ werd afgewezen. Appellant, die lijdt aan pijnklachten en psychische aandoeningen, had in 2013 een aanvraag ingediend voor zorg, maar het CIZ oordeelde dat hij in staat was zijn persoonlijke verzorging zelfstandig te verrichten. De rechtbank onderschreef dit standpunt en verklaarde het beroep ongegrond. Appellant voerde aan dat zijn gezondheidssituatie niet was veranderd en dat hij recht had op een indicatie voor persoonlijke verzorging. Het CIZ stelde echter dat de indicatie die later werd afgegeven, onterecht was, omdat appellant geen aanspraak had op zorg. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellant niet met concrete stukken had aangetoond dat hij recht had op de zorgfunctie en dat hij in staat was zijn persoonlijke verzorging zelfstandig te verrichten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.