ECLI:NL:CRVB:2016:3591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
15/582 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanspraak op zorgfunctie Persoonlijke verzorging onder de AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de aanvraag voor een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) door het CIZ werd afgewezen. Appellant, die lijdt aan pijnklachten en psychische aandoeningen, had in 2013 een aanvraag ingediend voor zorg, maar het CIZ oordeelde dat hij in staat was zijn persoonlijke verzorging zelfstandig te verrichten. De rechtbank onderschreef dit standpunt en verklaarde het beroep ongegrond. Appellant voerde aan dat zijn gezondheidssituatie niet was veranderd en dat hij recht had op een indicatie voor persoonlijke verzorging. Het CIZ stelde echter dat de indicatie die later werd afgegeven, onterecht was, omdat appellant geen aanspraak had op zorg. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellant niet met concrete stukken had aangetoond dat hij recht had op de zorgfunctie en dat hij in staat was zijn persoonlijke verzorging zelfstandig te verrichten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/582 AWBZ
Datum uitspraak: 28 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 december 2014, 14/7657 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Schoemaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2016. Voor appellant is
mr. Schoemaker verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is onder andere bekend met pijnklachten aan de onderrug en rechter elleboog na twee bedrijfsongevallen in 2010 en 2013. Daarnaast zijn bij appellant de diagnosen depressie en PTSS gesteld. Appellant heeft op 11 november 2013 bij CIZ een aanvraag om een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ingediend.
1.2.
Bij besluit van 3 december 2013 heeft CIZ de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 11 juli 2014 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 3 december 2013 ongegrond verklaard. Daaraan is, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat er geen aanspraak is op de zorgfunctie Persoonlijke verzorging. Volgens CIZ moet appellant, gelet op het advies van een medisch adviseur van CIZ van 30 juni 2014, in staat worden geacht de persoonlijke verzorging zelfstandig te verrichten. Hierbij zou gebruik gemaakt kunnen worden van hulpmiddelen zoals een douchestoel, een badborstel, handgrepen en/of een toiletverhoger.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover van belang, het standpunt van CIZ dat appellant niet in aanmerking komt voor een indicatie voor Persoonlijke verzorging onderschreven.
3.1.
Appellant heeft de aangevallen uitspraak op de volgende gronden bestreden. Appellant heeft eind december 2014 opnieuw bij CIZ een aanvraag om een indicatie voor zorg ingediend. Bij besluit van 12 januari 2015 heeft CIZ een indicatie gesteld voor Persoonlijke verzorging, klasse 2, voor de periode van 12 januari 2015 tot en met 11 juli 2015. Deze indicatie is volgens appellant terecht. Sinds de aanvraag van 11 november 2013 is er geen verandering in zijn gezondheidssituatie opgetreden. Daarom is volgens appellant niet te begrijpen dat er met ingang van 11 november 2013 geen indicatie voor Persoonlijke verzorging is gesteld.
3.2.
CIZ heeft zich in het verweerschrift achter de aangevallen uitspraak gesteld. Met het verweerschrift heeft CIZ een besluit van 12 mei 2015 meegezonden. Bij dit besluit heeft CIZ het bezwaar tegen het onder 3.1 genoemde besluit van 12 januari 2015 ongegrond verklaard en dat besluit vervangen door een nieuw besluit waarbij een indicatie voor Persoonlijke verzorging, klasse 2, voor de periode van 12 januari 2015 tot en met 13 mei 2015 wordt gesteld. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het besluit van 12 januari 2015 ten onrechte is afgegeven omdat appellant geen aanspraak heeft op een indicatie voor Persoonlijke verzorging. Hierbij heeft CIZ verwezen naar het advies van de medisch adviseur van CIZ van 30 juni 2014. Ter zitting is hieraan toegevoegd dat het besluit van 12 januari 2015 slechts op een globale beoordeling van de indicatiesteller berust en is nogmaals naar voren gebracht dat het een onjuist besluit is geweest.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
CIZ heeft terecht aangevoerd dat in het latere besluit van 12 januari 2015 ten onrechte een indicatie voor Persoonlijke verzorging is gesteld. Appellant heeft niet met concrete stukken aannemelijk gemaakt dat dit besluit wel op een juiste grondslag berust. Deze indicatie brengt dan ook niet met zich mee dat CIZ naar aanleiding van de aanvraag van
11 november 2013 een indicatie voor Persoonlijke verzorging had moeten stellen. Het betoog van appellant onder 3.1 slaagt daarom niet.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd die strekken tot bestrijding van het standpunt van CIZ dat appellant ondanks zijn beperkingen in staat is zijn persoonlijke verzorging zelfstandig te verrichten.
4.3.
Gelet op het hiervoor overwogene slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) J.W.L. van der Loo

RB